Uitspraak 201508382/2/R2


Volledige tekst

201508382/2/R2.
Datum uitspraak: 1 februari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Didam, gemeente Montferland,

en

de raad van de gemeente Montferland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2015, kenmerk 15INT01908, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Friesickweg 2" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 januari 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. A.P. Loo, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door L. Bosch en P.T.H.M. Overbeek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in een woongebouw met twee wooneenheden op een locatie die in het vorige plan een agrarische bestemming had.

3. [verzoeker] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de door de raad vastgestelde notitie Herijking ‘Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied’, een aanpassing van het functieveranderingsbeleid (hierna: de beleidsnotitie Herijking).

3.1. De raad brengt naar voren dat de beleidsnotitie Herijking niet van toepassing is op dit plan, nu bij de vaststelling van deze notitie is bepaald dat het daarin neergelegde beleid van toepassing is op verzoeken van na 13 maart 2012 en de aanvraag om dit bestemmingsplan vast te stellen en het principebesluit daaromtrent van 10 januari 2012 van eerdere datum zijn.

3.2. Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met aanpassingen in het functieveranderingsbeleid overeenkomstig de ontwerpnotitie ‘herijking Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied’. Daarnaast heeft het college besloten geen medewerking te verlenen aan verzoeken tot toepassing van de wijzigingsbevoegdheden functieverandering naar wonen, voor zover strijdig met de herijking functieverandering en voor zover ingediend na 13 maart 2012.

Op 27 september 2012 heeft de raad de beleidsnotitie Herijking vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft niet kunnen vaststellen dat de raad daarbij heeft bepaald dat deze notitie niet van toepassing is op aanvragen om bestemmingsplannen vast te stellen die zijn ingediend vóór of op 13 maart 2012. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat de beleidsnotitie Herijking van toepassing is op het bestreden besluit, nu het hier niet gaat om de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid door het college.

3.3. In paragraaf 3.2.1 van de beleidsnotitie Herijking zoals vastgesteld door de raad op 27 september 2012 is vermeld dat gelet op de geconstateerde beperkingen aan de voorheen geldende ondergrens van 400 m² om voor functieverandering in aanmerking te komen, maar vooral ook gelet op de noodzaak tot enige versobering van het functieveranderingsbeleid met betrekking tot wonen, de ondergrens voor functieverandering naar wonen thans wordt opgehoogd naar 600 m². Dit betekent dat op een perceel ten minste 600 m² aan gebouwen (niet zijnde bestaande woningen) aanwezig moet zijn om voor functieverandering naar wonen in aanmerking te komen.

3.4. Niet in geschil is dat in dit geval niet ten minste 600 m² aan gebouwen (niet zijnde bestaande woningen) op het perceel waarop het plan betrekking heeft aanwezig is, zodat niet is voldaan aan deze aan functieverandering gestelde ondergrens. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hij bij het bestreden besluit van het vastgestelde beleid is afgeweken, anders dan de niet aannemelijk gemaakte stelling dat besluiten omtrent aanvragen van vóór of op 13 maart 2012 daarvan zijn uitgezonderd.

De voorzieningenrechter acht gelet hierop niet uitgesloten dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.

4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Montferland van 24 september 2015, kenmerk 15INT01908, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Friesickweg 2" is vastgesteld;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Montferland tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de raad van de gemeente Montferland aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Koeman w.g. Van Baaren
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2016

579.