Uitspraak 201500719/3/A1


Volledige tekst

201500719/3/A1.
Datum uitspraak: 29 januari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

[verzoeker], wonend te Serooskerke (Walcheren), gemeente Veere,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2014 in zaken nrs. 14/1353, 14/2239 en 14/6308 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Veere.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2013 heeft het college naar aanleiding van een verzoek om handhavend optreden van [verzoeker] van 24 oktober 2012 aan [partij] een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van voor de voorgevelrooilijn geplaatste bouwwerken, het kappen van bomen en het plaatsen van een muur voor de voorgevelrooilijn op zijn perceel [locatie] te Serooskerke (hierna: het perceel).

Bij besluit van dezelfde datum heeft het college voornoemd verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen bedrijfsmatige activiteiten op het perceel afgewezen.

Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het college het tegen de besluiten van 23 april 2013 door [verzoeker] ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 26 maart 2014 heeft het college de verzoeken van [verzoeker] van 18 december 2013 en 12 februari 2014 om de door [partij] verbeurde dwangsommen in te vorderen bij invorderingsbeschikking afgewezen.

Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 november 2014 in zaak nr. 14/6184 is het verzoek van [verzoeker] een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat de bevoegdheid tot invordering verjaart, toegewezen en is [partij] uitstel van de plicht tot betaling van de door hem verbeurde negen dwangsommen van ieder € 1.000,00 verleend tot zes weken na de beslissing op het beroep tegen het besluit van 26 maart 2014.

Bij uitspraak van 17 december 2014 heeft de rechtbank onder meer het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van 16 januari 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor wat betreft de begunstigingstermijn die aan de opgelegde herplantplicht is gekoppeld, [partij] opgedragen om voor 1 april 2015 te voldoen aan de door het college opgelegde herplantplicht en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 16 januari 2014. Verder heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 maart 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het college opgedragen om een bedrag van € 9.000,00 aan verbeurde dwangsommen in te vorderen van [partij] en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 26 maart 2014. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en [partij] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 27 januari 2015 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van dwangsommen vermeerderd met de wettelijke rente tot een bedrag van € 9.000,00.

Bij besluit van dezelfde datum heeft het college de verjaring voor het invorderen van de verbeurde dwangsommen gestuit door aan [partij] uitstel van betaling te verlenen. Het heeft daarbij besloten [partij] tot en met 2 februari 2016 uitstel te geven.

[verzoeker] heeft op 28 januari 2016 ter zitting van de bodemzaak in deze procedure de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting van de hoofdzaak in deze procedure behandeld op 28 januari 2016, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.S. van Sabben, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. [partij] is niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank naar aanleiding van het beroep van [verzoeker] tegen onder meer de afwijzing van het college een invorderingsbeschikking te nemen geoordeeld dat het college het verzoek van [verzoeker] om de reeds door [partij] verbeurde dwangsommen in te vorderen op onjuiste gronden heeft afgewezen. De rechtbank heeft het college opgedragen een invorderingsbeschikking te nemen om bij [partij] een bedrag van in totaal € 9.000,00 in te vorderen. Tijdens de behandeling van het hoger beroep van [verzoeker] en [partij] in de bodemzaak heeft [verzoeker] er op gewezen dat het college weliswaar een invorderingsbeschikking heeft genomen, maar dat het [partij] ook uitstel van betaling heeft verleend tot en met 2 februari 2016. [verzoeker] heeft ter zitting van de bodemzaak verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat [partij] wederom uitstel van betaling wordt verleend.

3. Gelet op het aanstaande aflopen van die termijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit om te voorkomen dat het belang van [verzoeker] bij het daadwerkelijk invorderen van de verbeurde dwangsommen, en daarmee de mogelijkheid om naleving van de opgelegde last onder dwangsom af te dwingen, komt te vervallen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat het aan [verzoeker] is om tijdig, voor zover vereist, nadere besluiten bij het college tot uitstel van betaling te vragen en zo nodig af te dwingen.

4. Het college dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat hij aan [partij] uitstel verleent van de plicht tot betaling van de door hem verbeurde negen dwangsommen van ieder € 1.000,00 tot aan de dag na de datum van de uitspraak in de bodemzaak in deze procedure;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veere aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Montagne
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016

374