Uitspraak 200105276/1


Volledige tekst

200105276/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 10 september 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 10 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang:
- het beroep van appellant - in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nos. 00/544 en 00/545 - gericht tegen het uitblijven van een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) op verzoeken om huursubsidie over de subsidietijdvakken 1997/1998 en 1998/1999 en de vergoeding van wettelijke rente over die tijdvakken, niet-ontvankelijk verklaard;
- de beroepen - in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nos. 00/764 en 00/765 - met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gericht tegen de besluiten van de Staatssecretaris van 7 juli 2000 gegrond verklaard en die besluiten vernietigd;
- de door appellant ingestelde beroepen - in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nos. 01/239, 01/240, 01/241 en 01/242 - tegen het uitblijven van besluiten van de Staatssecretaris op de bezwaren betreffende schadevergoeding en volledige proceskostenvergoeding over de subsidietijdvakken 1997/1998 en 1998/1999, voorzover deze zijn gericht tegen de schadevergoeding, gegrond verklaard en die besluiten vernietigd;
- bepaald dat de Staatssecretaris te dier zake een nieuwe beslissing neemt;
- appellant voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in het beroep;
- de beroepen - in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nos. 01/241 en 01/242 - met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb gericht tegen de weigering van de Staatssecretaris van 31 mei 2001 om de bij appellant in het kader van de procedures opgekomen kosten te vergoeden, ongegrond verklaard;
- bepaald dat de griffier het van appellant geheven griffierecht in de zaken, bij de rechtbank geregistreerd onder de nos. 00/810 en 00/811 retourneert;
- bepaald dat de Staat der Nederlanden appellant griffierecht ad ƒ 240,00 vergoedt;
- de Staatssecretaris veroordeeld in de kosten tot een bedrag van ƒ 18,50 en de gevraagde proceskostenveroordeling voor het overige afgewezen.
Deze uitspraak is aangehecht. Verwezen wordt voorts naar het daarin weergegeven, in hoger beroep niet betwiste, verloop van de procedure.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 27 en 28 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 17 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2002, waar appellant in persoon en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft het beroep in de zaken, geregistreerd onder de nos. 00/544 en 00/545 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Staatssecretaris inmiddels inhoudelijk had beslist. Daarbij heeft zij tevens bepaald dat de proceskosten en het griffierecht dienen te worden vergoed.

Niet valt in te zien dat de rechtbank ten onrechte tot die beslissing is gekomen. Dat de Staatssecretaris, naar appellant stelt, tegen beter weten in niet tijdig heeft beslist, leidt niet tot een ander oordeel.

2.2. De rechtbank heeft in de zaken, geregistreerd onder de nos. 00/810 en 00/811 geen uitspraak gedaan, omdat de desbetreffende beroepschriften als aanvulling van de gronden van het beroep in de zaken, geregistreerd onder de nos. 00/765 en 00/764 hadden moeten worden aangemerkt. Daarbij heeft zij bepaald dat het terzake geheven griffierecht wordt geretourneerd.

Het betoog van appellant dat de rechtbank dat ten onrechte heeft gedaan, faalt. Van afzonderlijke beroepen waarop moest worden beslist, was geen sprake.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat naar vaste jurisprudentie slechts aanspraak bestaat op vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, indien een bestuursorgaan een vernietigd besluit tegen beter weten in heeft genomen, dat in dit geval - ondanks het feit dat de besluiten met betrekking tot de tijdvakken 1997/1998 en 1998/1999 wederom worden vernietigd - geen aanleiding bestaat om tot die conclusie te komen en derhalve de beroepen in de zaken, geregistreerd onder de nos. 01/241 en 01/242 ongegrond zijn. Zij heeft verder overwogen voor vergoeding van proceskosten verder geen aanleiding te zien, nu appellant ten behoeve van zichzelf heeft gewerkt.

Appellant betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de Staatssecretaris door niet tijdig te beslissen tegen beter weten in heeft gehandeld en dat ook in de overige beroepen - behoudens die in de zaken, geregistreerd onder de nos. 00/810 en 00/811 - de overige proceskosten, bestaande uit de door hem gemaakte uren maal ƒ 117,00, ten onrechte niet zijn vergoed.

Dit betoog faalt. Het gestelde niet tijdig beslissen, noch de omstandigheid dat de desbetreffende besluiten wederom niet in stand konden blijven, betekent dat sprake is van een zodanig bijzonder geval dat de Staatssecretaris de bij appellant in de bestuurlijke voorprocedure opgekomen kosten niet voor zijn rekening heeft mogen laten. Nu voorts van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand geen sprake is, heeft de rechtbank, mede gelet op het limitatieve en forfaitaire karakter van de - exclusieve - regeling van de proceskostenveroordeling als neergelegd in artikel 8:75 van de Awb en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht, de beroepen in de zaken, geregistreerd onder de nos. 01/241 en 01/242 terecht ongegrond verklaard en het verzoek terecht afgewezen.

2.4. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Hoogenboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002

119.