Uitspraak 200105958/1


Volledige tekst

200105958/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de maatschap [appellant], gevestigd te [plaats],

en

burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2001, kenmerk 44728, hebben verweerders aan appellante een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op ƒ1.500,00 (€ 680,67) voor iedere week dat de inrichting aan de [locatie] in werking is in strijd met artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op ƒ45.000,00 (€ 20420,11).

Bij besluit van 22 oktober 2001, kenmerk 01.17/64972, verzonden op 22 oktober 2001, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 14 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en verweerders, vertegenwoordigd door J.A.M. Sambeeck, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [partij], in persoon en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, als partij daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders de bij besluit van 16 maart 2001 opgelegde last onder dwangsom ten aanzien van het in strijd met artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer houden van dieren op het perceel [locatie] gehandhaafd.

2.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.

Ingevolge het derde lid wordt voor het opleggen van een last onder dwangsom niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.

Ingevolge het vierde lid stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

Ingevolge het vijfde lid wordt in de beschikking die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

2.3. Appellante betoogt dat verweerders ten aanzien van het aantal te houden dieren in stal A ten onrechte een last onder dwangsom hebben opgelegd nu er zich ten tijde van de milieucontroles niet te veel dieren in deze stal bevonden. Zij voert hiertoe aan dat verweerders slechts bevoegd zijn een last onder dwangsom op te leggen ten aanzien van activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden. Voorts is appellante van oordeel dat de omschrijving van de last waaraan zij dient te voldoen niet duidelijk is. Zij voert verder aan dat de in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn van twee weken te kort is om aan de opgelegde last te voldoen.

2.4. Het geschil spitst zich wat de bevoegdheidsvraag betreft toe op de constatering van verweerders ten aanzien van het aantal in stal A gehouden dieren. Gelet op de door verweerders uitgevoerde milieucontroles op 25 juli 2001 en 3 augustus 2001 en het verhandelde ter zitting staat vast dat in stal A meer melkkoeien werden gehouden dan het op grond van de vigerende vergunningen toegestane aantal van 51 stuks. Dat een deel van de melkkoeien zich doorgaans op de aangrenzende gronden bevindt, wat hier ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. Verweerders waren derhalve bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.

2.5. Voorzover appellante aanvoert dat de omschrijving van de last onder dwangsom waaraan moet worden voldaan niet duidelijk is, overweegt de Afdeling dat uit de in het dictum opgenomen verwijzing naar artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer in samenhang gelezen met de overige onderdelen van het dictum voldoende duidelijk blijkt dat de opgelegde dwangsom wordt verbeurd indien meer dieren worden gehouden in de stallen A, B en C dan het in het dictum van het bestreden besluit vermelde aantal dieren.

2.6. Voorts is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat de termijn van twee weken om de veebezetting terug te brengen naar het toegestane aantal stuks vee voldoende is om de overtreding ongedaan te maken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerders deze termijn in redelijkheid aan het bestreden besluit hebben kunnen verbinden.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Beurmanjer-de Lange
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002

241-374.