Uitspraak 201504112/1/A1


Volledige tekst

201504112/1/A1.
Datum uitspraak: 13 januari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Ede,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2015 in zaak nr. 14/9016 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Ede.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2014 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan ten behoeve van het vestigen van een café aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 18 november 2014 heeft het college het door [belanghebbende] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en in heroverweging besloten de gevraagde omgevingsvergunning alsnog te weigeren.

Bij uitspraak van 9 april 2015 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 18 november 2014 door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Doorakkers, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

1. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bennekom Oost" de bestemming "Detailhandel" met de dubbelbestemming "Waarde - archeologie".

Niet in geschil is dat de vestiging van een café in het pand op het perceel in strijd is met de geldende bestemming "Detailhandel". Het college heeft bij het besluit op bezwaar alsnog geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), in samenhang gelezen met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen.

2. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om al dan niet daarvoor omgevingsvergunning te verlenen.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren. Daartoe voert hij aan dat het aantal bezwaarmakers niet bepalend behoort te zijn voor een besluit, maar dat het college het reële gewicht van die bezwaren dient mee te wegen. Volgens hem leidt een buurtcafé van beperkte omvang niet of nauwelijks tot overlast.

[appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij aan een toezegging van de betrokken wethouder tijdens een informatieavond het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat aan hem een tijdelijke omgevingsvergunning voor een proefperiode verleend zou worden. [appellant] voert in dit verband aan dat hij zich vanwege die toezegging op de informatieavond buiten de discussie heeft gehouden.

3.1. Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat een buurtcafé op het perceel ruimtelijk en maatschappelijk niet gewenst is. Volgens het college is er geen vastgesteld beleid voor de nieuwvestiging van horeca. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van een café in een woonwijk dient te worden beoordeeld naar de specifieke omstandigheden van het geval, waarbij een zelfstandige afweging moet worden gemaakt in het kader waarvan elementen als potentiele hinder, ruimtelijke uitstraling, verhoging van parkeerdruk en draagvlak in de directe omgeving een belangrijke rol spelen. Volgens het college kan een kleinschalig buurtcafé vanuit stedenbouwkundig oogpunt onder de juiste omstandigheden als een positieve ontwikkeling worden beschouwd, aangezien en voor zover dit de sociale cohesie in de buurt ondersteunt. Gelet op de weerstand bij de direct omwonenden, wegens de vrees voor overlast in de vorm van onder meer geluidhinder, vervalt volgens het college de toegevoegde waarde die een buurtcafé had kunnen hebben. Van vergroting van de sociale cohesie is dan geen sprake, terwijl dat aanvankelijk het argument was om medewerking te verlenen. Het college heeft in het kader van de heroverweging in bezwaar doorslaggevende betekenis toegekend aan het gebrek aan draagvlak in de directe omgeving voor het initiatief.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het college, gelet op de door hem gegeven motivering, niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen.

3.2. In het door [appellant] aangevoerde wordt voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gevraagde omgevingsvergunning verleend zou worden. Zoals de Afdeling eerder bij uitspraak van 5 februari 2014 in zaak nr. 201304670/1/A1 heeft overwogen, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig, dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Blijkens de stukken heeft het college naar aanleiding van de vele bezwaarschriften tegen het besluit van 29 april 2014 een informatieavond voor de betrokkenen georganiseerd op 29 oktober 2014. Uit het verslag van die bijeenkomst blijkt dat de betrokken wethouder heeft gezegd dat het college het voornemen heeft om een tijdelijke omgevingsvergunning voor het buurtcafé te verlenen. Anders dan [appellant] betoogt, is derhalve geen concrete ondubbelzinnige toezegging gedaan dat aan hem een vergunning zou worden verleend, nog daargelaten dat niet de wethouder, maar uitsluitend het college bevoegd is om een dergelijke vergunning te verlenen.

Tot slot dient de omstandigheid dat [appellant] uit eigen beweging investeringen heeft gedaan om het buurtcafé in te richten, voor zijn rekening en risico te blijven.

De betogen falen.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016

651.