Uitspraak 200104429/1


Volledige tekst

200104429/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,

en

gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2001, hebben burgemeester en wethouders van Noorder-Koggenland het wijzigingsplan "Wijziging ex artikel 11 WRO van het bestemmingsplan Midwoud/Oostwoud" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 31 juli 2001, no. 2001-25494 beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 4 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden],
en verweerders, vertegenwoordigd door F. Arents, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord, J.J.M. Zuurbier, ambtenaar bij de gemeente, namens burgemeester en wethouders van Noorder-Koggenland.

2. Overwegingen

2.1. Het wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden aan de Pletering en Dr. Mulderstraat te Oostwoud. Met het plan wordt de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” uit het bestemmingsplan “Midwoud/Oostwoud” gewijzigd in de bestemmingen “Woondoeleinden” en “Doeleinden van verkeer en verblijf”. Hiermee wordt beoogd de bouw van 11 woningen mogelijk te maken.

Verweerders hebben bij hun bestreden besluit het plan goedgekeurd.

2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan, voorzover te dezen van belang, bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.

2.3. De aan de orde zijnde gronden zijn in het bestemmingsplan “Midwoud/Oostwoud” bestemd voor “Bedrijfsdoeleinden” met de nadere aanduiding “klasse B”. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op Ruimtelijke Ordening deze bestemming te wijzigen in de bestemmingen “Woondoeleinden” en “Doeleinden van verkeer en verblijf”.

2.4. Appellanten kunnen zich niet vinden in het bestreden besluit nu daarbij goedkeuring is verleend aan het wijzigingsplan.

Zij vrezen voor schade aan hun eigendommen, als gevolg van trillingshinder, welke wordt veroorzaakt door de aan- en afvoer van bouwmaterialen. Voorts menen zij dat een verdere toename van gemotoriseerd verkeer, als gevolg van de bouw, verontrustende gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid. Zij wensen dat het gemeentebestuur voor beide aspecten een aantal maatregelen treft.

2.5. Verweerders hebben overwogen dat appellanten niet zo zeer bezwaar hebben tegen het wijzigingsplan, maar slechts de negatieve gevolgen van het feitelijke bouwproces vrezen. In verband hiermee achten zij de bezwaren van appellanten niet ruimtelijk relevant. Bovendien wijzen verweerders op het feit dat, voorzover daarvan sprake is, artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorziet in vergoeding van planschade.

2.6. De Afdeling stelt vast dat de bezwaren van appellanten ten aanzien van de verkeersveiligheid en trillingshinder betrekking hebben op het nemen van verkeersmaatregelen. Deze aspecten kunnen in een procedure ten aanzien van de goedkeuring van een ruimtelijk plan in het algemeen niet aan de orde komen. Ook voor het overige is niet gebleken van omstandigheden waaraan met betrekking tot het voorliggende plan gevolgen aan moeten worden verbonden.

2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002

178-418.