Uitspraak 200102299/1


Volledige tekst

200102299/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 12 maart 2001 in het geding tussen:

verzoeker

en

appellanten

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 december 1999 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan [verzoeker] bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel in het achterdakvlak van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de woning).

Bij besluit van 3 april 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 12 maart 2001, verzonden op 28 maart 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 9 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 8 november 2001 is namens Van der Have een memorie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Bakkum, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting als partij gehoord [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde].

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een verzoek om bouwvergunning voor het plaatsen van een dakkapel in het naar de Van Heuven Goedhartlaan toegekeerde achterdakvlak van de woning, met een breedte van tweederde van het dakvlak. Burgemeester en wethouders hebben dit verzoek afgewezen, omdat de voorgenomen dakkapel in strijd is met het beleid zoals vastgelegd in de op 18 december 1997 door de gemeenteraad vastgestelde Nota Welstandsbeleid Gemeente Haarlemmermeer. Deze nota en het daarin neergelegde beleid is op 1 februari 1998 in werking getreden. Daarin is bepaald dat een dakkapel in een naar de weg toegekeerd dakvlak maximaal de helft van de breedte van het betreffende dakvlak mag beslaan.

2.2. De aangevallen uitspraak strekt tot het oordeel dat het door [verzoeker] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt, zodat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit van 3 april 2000 dient te worden vernietigd.

2.3. Burgemeester en wethouders betogen dat in de door [verzoeker] genoemde gelijke gevallen sprake is geweest van een duidelijke fout. Het betreft een drietal woningen aan de [locatie 1,2 en 3] te [plaats], waarvoor in strijd met het beleid (tegelijkertijd) bouwvergunning is verleend voor een dakkapel met een breedte van tweederde van het dakvlak, terwijl dit gelet op de (duidelijke) naar de weg gekeerde situering daarvan, maar de helft van het dakvlak had mogen zijn. Burgemeester en wethouders betogen dat van hen niet kan worden geëist dat zij deze fout bij nieuw te nemen beslissingen ten grondslag leggen aan hun beleid.

2.4. Dit betoogt treft doel. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel er niet toe kan leiden dat burgemeester en wethouders een eenmaal gemaakte fout zouden moeten herhalen. Het feit dat genoemde, op dezelfde dag verleende, drie vergunningen korte tijd voor de beslissing op de onderhavige aanvraag zijn verleend, doet daaraan niet af. Burgemeester en wethouders hebben in dit verband voldoende aannemelijk gemaakt dat genoemde situatie berust op een vergissing, aangezien daarbij over het hoofd is gezien dat de dakkapellen (duidelijk) zijn gesitueerd op een naar de weg gekeerd dakvlak. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat burgemeester en wethouders hebben besloten in strijd met het gelijkheidsbeginsel en op grond daarvan ten onrechte is overgegaan tot een vernietiging van het bestreden besluit van 3 april 2000.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] alsnog zelf afdoen. Dienaangaande overweegt de Afdeling dat uit hetgeen de rechtbank overigens heeft overwogen voortvloeit dat burgemeester en wethouders de bouwvergunning terecht geweigerd hebben, zodat het beroep van [verzoeker] alsnog ongegrond dient te worden verklaard.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 12 maart 2001, AWB 00-4653;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. De Gooijer w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002

27-369.