Uitspraak 201410679/1/R2


Volledige tekst

201410679/1/R2.
Datum uitspraak: 30 december 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Epe,

en

de raad van de gemeente Epe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2014, kenmerk 2014-23442, heeft de raad het bestemmingsplan "N794 (Heerderweg)" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad van de gemeente Epe heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door D.D. Scarse en J.C. van Bolderen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is het college van gedeputeerde staten van Gelderland, vertegenwoordigd door W.J.H. Eekhuis, als belanghebbende gehoord.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting verder behandeld op 30 november 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door D.D. Scarse en J.C. van Bolderen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is het college van gedeputeerde staten van Gelderland, vertegenwoordigd door W.J.H. Eekhuis en M. Schurink, als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in verbreding van de N794 (Heerderweg) ter verbetering van de verkeersveiligheid, onder andere door aanpassing van de fietspaden langs deze weg. Het perceel van hotel-restaurant Dennenheuvel (hierna: hotel-restaurant) is in het plan opgenomen vanwege de verplaatsing van de parkeergelegenheid van het hotel-restaurant aan de voorzijde, direct grenzend aan deze weg, naar de zijdelingse perceelsgrenzen van het hotel-restaurant.

Voorwaardelijke verplichting

4. [appellant] woont aan de [locatie], welk perceel gelegen is ten noorden van het perceel van het hotel-restaurant. [appellant] betoogt dat de voorwaardelijke verplichting die in artikel 5, lid 5.5.1, van de planregels is opgenomen onvoldoende garantie biedt dat het groene karakter van de zijdelingse perceelsgrens aan de noordzijde van het hotel-restaurant wordt gewaarborgd en hinder van het parkeren wordt voorkomen.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de noodzaak tot verplaatsing van parkeerplaatsen van de voorzijde naar de zijdelingse perceelsgrenzen van het hotel de reden is van het vergroten van de bestemming "Horeca" ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Epe-Noord 2010". Het is de bedoeling dat de bezoekers van het hotel-restaurant op het eigen terrein van het hotel-restaurant parkeren. De visuele afscherming van het perceel van het hotel-restaurant voor de direct nabijgelegen naburige woonpercelen is voldoende gewaarborgd door de voorwaardelijke verplichting die in artikel 5, lid 5.5.1, van de planregels is opgenomen.

4.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor:

a. horeca(bedrijven)

b. (….);

c. behoud van de landschappelijke inpassing.met daarbij behorende:

d. gebouwen;

e. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

f. andere werken, tuinen, erven, terrassen, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

Ingevolge artikel 5, lid 5.5.1, van de planregels wordt verwijdering van beplantingen en bomen aan de achterzijde van het perceel die dienen voor de landschappelijke inpassing en aan de zijdelingse perceelsgrenzen die dienen voor de visuele afscherming van het terrein gezien als een gebruik in strijd met de bestemming en is deze slechts toegestaan als:

a. de landschappelijke inpassing en/of visuele afscherming van het perceel niet onevenredig wordt aangetast, of;

b. binnen een periode van 1 jaar na verwijdering van beplantingen en/of bomen nieuwe beplantingen en/of bomen worden gerealiseerd en in stand gehouden, waarbij de landschappelijke inpassing en/of visuele afscherming niet onevenredig wordt aangetast, waarbij figuur 7a in de toelichting als uitgangspunt dient.

4.3. De Afdeling overweegt dat de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening betekenis heeft toegekend aan de landschappelijke inpassing van het terrein aan de achterzijde van het hotel-restaurant en de visuele afscherming van het terrein door middel van beplantingen en/of bomen aan de zijdelingse perceelsgrenzen. Vanwege de vereiste verplaatsing van parkeerplaatsen voor motorvoertuigen van de voorzijde van het hotel-restaurant naar de zijdelingse perceelsgrenzen aan de noord- en de zuidzijde van het terrein van het hotel-restaurant, heeft de raad ter waarborging van de visuele afscherming van de zijdelingse perceelsgrenzen van het hotel-restaurant het noodzakelijk geacht in artikel 5, lid 5.5.1, van de planregels een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Een voorwaardelijke verplichting in een planregel dient voldoende duidelijk en handhaafbaar te zijn. Artikel 5, lid 5.5.1, van de planregels voldoet niet aan die eis. De bewoordingen van de planregel maken niet duidelijk dat het een verplichting tot het in stand houden betreft. De keuze wordt gelaten tussen het bepaalde onder a of het bepaalde onder b. Verder laat artikel 5, lid 5.5.1, van de planregels in het midden wat de aard en de omvang - minimale lengte, breedte en hoogte - van de beplantingen en/of bomen moet zijn. Weliswaar bevat het bepaalde onder b van lid 5.5.1 van de planregels een verwijzing naar figuur 7a van de plantoelichting, maar figuur 7a van de plantoelichting bevat slechts uitgangspunten voor een groene afscherming. Evenmin is daarin bindend vastgelegd of, en zo ja welke, bestaande bomen behouden moeten blijven. Voorts impliceert het criterium "niet onevenredig" in het bepaalde onder a en b van lid 5.5.1 een nader afwegingsmoment. Dit criterium is niet passend bij een voorwaardelijke verplichting. Uit het voorgaande volgt dat het planonderdeel artikel 5, lid, 5.5.1 in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid.
Het betoog slaagt.

Uitbreiding bestemming "Horeca"

5. [appellant] betoogt dat door uitbreiding van de bestemming "Horeca" op het perceel van het hotel-restaurant ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Epe-Noord 2010" dichter bij zijn woning meer horeca-activiteiten mogelijk zijn dan alleen parkeren ten behoeve van het hotel-restaurant, waaronder uitbreiding van het bestaande terras en de plaatsing van een barbecue-inrichting bij het hotel-restaurant. In dit verband voert [appellant] aan dat aan het plan ten onrechte geen onderzoek ten grondslag is gelegd naar de gevolgen van de uitbreiding van de bestemming "Horeca" voor zijn woon- en leefklimaat. Hij vreest meer geluidsbelasting vanwege de mogelijke uitbreiding van buitenactiviteiten van het hotel-restaurant in de richting van zijn woning. Hij betoogt dat de bestemming "Bos" zoals neergelegd in het voorheen geldende bestemmingsplan behouden had moeten blijven.

5.1. De raad stelt zich blijkens de zienswijzenota op het standpunt dat de bestemming "Horeca" is gericht op een horecagelegenheid en daaraan gerelateerde buitenactiviteiten, zoals een terras. Verder is in de zienswijzenota aangegeven dat het niet in overeenstemming is met de bestemming "Horeca" om het hele bestemmingsvlak met deze bestemming te gebruiken voor bedoelde gerelateerde buitenactiviteiten.

5.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in plaats van de bestemming "Bos", de keuze heeft mogen maken voor uitbreiding van de bestemming "Horeca" met als doel het ter plaatse van de zijdelingse perceelsgedeelten parkeren van motorvoertuigen door gasten van het hotel-restaurant en de visuele afscherming van die perceelsgedeelten door beplantingen, waaronder bomen. Op grond van artikel 5, lid 5.1, van de planregels is echter niet uitgesloten dat mede andere buitenactiviteiten, waaronder uitbreiding van het bestaande terras en de plaatsing van een barbecue-inrichting, op die perceelsgedeelten kunnen plaatsvinden. De raad heeft dit bij de vaststelling van het plan niet in zijn overwegingen betrokken. Het bestreden besluit ontbeert op dit punt derhalve een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.

6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de in 4.3 en 5.2 geconstateerde gebreken binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe:

a. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing aan de achterzijde van het terrein van het hotel-restaurant en de visuele afscherming van het terrein van het hotel-restaurant door middel van beplantingen en/of bomen aan de zijdelingse perceelsgrenzen van het voor "Horeca" aangewezen terrein in de planregels te waarborgen;

b. toereikend te motiveren dat de voor visuele afscherming en parkeren bedoelde gedeelten van het terrein van het hotel-restaurant mede mogen worden gebruikt voor andere aan de bestemming "Horeca" gerelateerde buitenactiviteiten, waaronder uitbreiding van het bestaande terras en de plaatsing van een barbecue-inrichting, dan wel het plan te wijzigen of een nieuw besluit te nemen.

Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij het nemen van een nieuw besluit niet te worden toegepast. De raad dient de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Epe op om binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van overweging 4.3 en 5.2 de daar omschreven gebreken te herstellen door:

a. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing aan de achterzijde van het terrein van het hotel-restaurant en de visuele afscherming van het terrein van het hotel-restaurant door middel van beplantingen en/of bomen aan de zijdelingse perceelsgrenzen in de planregels te waarborgen;

b. toereikend te motiveren dat de voor visuele afscherming en parkeren bedoelde gedeelten van het terrein van het hotel-restaurant mede mogen worden gebruikt voor andere aan de bestemming "Horeca" gerelateerde buitenactiviteiten, waaronder uitbreiding van het bestaande terras en de plaatsing van een barbecue-inrichting, dan wel het plan te wijzigen of een nieuw besluit te nemen;

c. de Afdeling en andere partijen de uitkomst mede te delen en het nemen van een nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, griffier.

w.g. Hagen w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015

12.