Uitspraak 201508834/2/A3


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201508834/2/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A], waarvan de vennoten zijn [vennoten], allen wonend te Almere,
[verzoeker B], gevestigd te Hilversum, en
[verzoeker C], gevestigd te Hilversum, (hierna: [verzoeker A] en anderen)
verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 november 2015 in zaak nr. 15/1886 in het geding tussen:

[verzoeker A] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft het college een gebied in het centrum van Hilversum aangewezen als gebied waar het, behoudens door de gemeente georganiseerde centrale vuurwerkshows, verboden is om tijdens de periode als bedoeld in artikel 2.6.3 (lees: 2.3.6) van het Vuurwerkbesluit consumentenvuurwerk te bezigen.

Bij besluit van 26 februari 2015 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is ingediend door [verzoeker C], [verzoeker B] en [autodemontagebedrijf] en ongegrond verklaard voor zover het is ingediend door [verzoeker A].

Bij uitspraak van 19 november 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker C], [verzoeker B] en [autodemontagebedrijf] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het gedeelte van het besluit van 26 februari 2015 waarbij hun bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard, dat besluit in zoverre vernietigd, het beroep van [verzoeker A], [verzoeker C], [verzoeker B] en [autodemontagebedrijf] ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en anderen hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar [verzoeker A] en anderen, vertegenwoordigd door [vennoten], bijgestaan door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Heuft en mr. P.G. Schulten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Ingevolge artikel 2.7.3, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Hilversum 2010 (hierna: de Apv) is het verboden vuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

Bij het besluit van 27 oktober 2014, dat volgens onderdeel III ervan kan worden aangehaald als Aanwijzingsbesluit inzake Verbod Consumentenvuurwerk te bezigen gemeente Hilversum 2014 (hierna: het Aanwijzingsbesluit), is het uitgaansgebied binnen het centrum alsmede een deel van het Langgewenst te Hilversum aangewezen als plaats in de zin van artikel 2.7.3, eerste lid, van de Apv.

3. [verzoeker A] en anderen zijn in Hilversum gevestigde verkopers van vuurwerk. Zij vrezen dat hun met de verkoop van vuurwerk gegenereerde omzet zal dalen indien het in een deel van het centrum van Hilversum niet langer is toegestaan om vuurwerk af te steken.

Het verzoek strekt ertoe dat het Aanwijzingsbesluit bij wijze van voorlopige voorziening wordt geschorst.

4. [verzoeker A] en anderen betogen onder meer dat artikel 2.7.3, eerste lid, van de Apv onverbindend is, zodat het college niet bevoegd was om een gebied aan te wijzen waar het verboden is om vuurwerk af te steken. Volgens [verzoeker A] en anderen heeft de raad van de gemeente Hilversum de bevoegdheid tot het nemen van een aanwijzingsbesluit ten onrechte aan het college toegekend, nu een dergelijk besluit strekt tot handhaving van de openbare orde en volgens hen in artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet de handhaving van de openbare orde exclusief aan de burgemeester is opgedragen. Ook is de bepaling uit de Apv volgens hen onverbindend wegens strijd met het Vuurwerkbesluit, omdat daarmee een uniforme regeling voor het afsteken van vuurwerk is beoogd.

4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de bevoegdheid tot het nemen van een aanwijzingsbesluit de leefbaarheid in de stad raakt en dat het aanwijzingsbesluit is gegeven met het oog op de veiligheid van het uitgaanspubliek in het horecaconcentratiegebied van Hilversum tijdens de jaarwisseling en het voorkomen van schade en overlast in dat gebied en dat het nemen van zo’n besluit valt binnen de bevoegdheid van het college tot het voeren van het dagelijks bestuur van de gemeente.

4.2. De voorlopigevoorzieningenprocedure leent zich niet voor een beoordeling ten gronde van deze principiële betogen. Deze beoordeling zal in de bodemprocedure plaatsvinden. Dit laat onverlet dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand vaststaat dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het college in het geheel niet bevoegd was om het Aanwijzingsbesluit te nemen.

Er zijn voorshands onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Aanwijzingsbesluit slechts de handhaving van de openbare orde in de zin van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet betreft en dat om die reden uit die bepaling voortvloeit dat de bevoegdheid van artikel 2.7.3, eerste lid, van de Apv slechts aan de burgemeester had mogen worden opgedragen. Nu de in artikel 2.7.3, eerste lid, van de Apv neergelegde bevoegdheid beoogt gevaar, schade en overlast te voorkomen, heeft de rechtbank naar voorlopig oordeel terecht overwogen dat deze bevoegdheid past binnen de bestuurs- en beheerstaak die aan het college is opgedragen.

Voorts zijn er voorshands onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat artikel 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit een uitputtende regeling bevat voor het afsteken van vuurwerk door particulieren rond de jaarwisseling. Naar voorlopig oordeel regelt deze bepaling slechts op welke tijdstippen particulieren vuurwerk tot ontbranding mogen brengen, maar laat dit onverlet dat op gemeentelijk niveau plaatsen mogen worden aangewezen waar het afsteken van vuurwerk ook gedurende deze tijdstippen niet is toegestaan.

5. [verzoeker A] en anderen betogen verder dat het Aanwijzingsbesluit in strijd met artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998 L 204) niet is gemeld aan de Europese Commissie. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank evenwel terecht overwogen dat het Aanwijzingsbesluit geen technisch voorschrift in de zin van die bepaling is. Daartoe wordt overwogen dat in de definitie van het begrip technisch voorschrift in artikel 1, aanhef en onder 9, van voormelde richtlijn is opgenomen dat het moet gaan om een bepaling die moet worden nageleefd voor gebruik "in een lidstaat of in een groot deel van die lidstaat", terwijl het Aanwijzingsbesluit slechts ziet op een klein gedeelte van Hilversum. Voorts acht de voorzieningenrechter gerede kans aanwezig dat, indien het Aanwijzingsbesluit wel een technisch voorschrift is, in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat voormelde bepaling in de Richtlijn niet ziet op een beperkte regulering van vuurwerk als hier aan de orde die niet aan het gebruik ervan als zodanig in de weg staat.

6. Anders dan [verzoeker A] en anderen betogen, is thans voldoende duidelijk en kenbaar dat het wel is toegestaan om in het aangewezen gebied zogenoemd fop- en schertsvuurwerk af te steken. Dit is immers uitdrukkelijk vermeld in het besluit van 26 februari 2015 alsmede in andere stukken van de zijde van het college. Bovendien is dit, naar het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, uitdrukkelijk vermeld op de gemeentelijke website, in een huis-aan-huis te verspreiden folder over de jaarwisseling alsmede in de gemeentelijke informatierubriek in een plaatselijke krant. Of het Aanwijzingsbesluit op dit punt wegens onzorgvuldigheid niet onverkort in stand kan blijven, dient in de bodemprocedure te worden beoordeeld.

7. Het belang van [verzoeker A] en anderen bij de verzochte voorlopige voorziening is hoofdzakelijk gelegen in het voorkomen van de door hen gevreesde omzetdaling. Hun belang is daarmee hoofdzakelijk financieel van aard. Indien het Aanwijzingsbesluit in de bodemprocedure al onrechtmatig zou worden geoordeeld, kunnen [verzoeker A] en anderen bij het college een verzoek om schadevergoeding indienen. Daarnaast ziet het Aanwijzingsbesluit, naar het college onweersproken heeft gesteld, slechts op 2% van de straten binnen de gemeente Hilversum. Het Aanwijzingsbesluit laat derhalve onverlet dat in een groot gedeelte van de gemeente Hilversum tijdens de jaarwisseling vuurwerk mag worden afgestoken. Ook verbiedt het Aanwijzingsbesluit bewoners van de aangewezen straten niet om vuurwerk te kopen en dit buiten het aangewezen gebied af te steken. Evenmin bevat het Aanwijzingsbesluit een verbod op de verkoop van vuurwerk door [verzoeker A] en anderen. Voorshands dient te worden aangenomen dat het omzetverlies beperkt zal blijven tot een klein gedeelte van de totale jaaromzet van de onderscheiden ondernemingen.

7.1. Tegenover dit belang van [verzoeker A] en anderen staan de belangen die het college met het Aanwijzingsbesluit beoogt te dienen, te weten het voorkomen van gevaar, schade en overlast in een gedeelte van het centrum van Hilversum. Het college, dat naar voorlopig oordeel beoordelingsruimte toekomt bij de vaststelling en weging van die belangen, heeft onweersproken gesteld dat in dit gedeelte van Hilversum ruim 50 horecagelegenheden zijn gevestigd en dat zich aldaar tijdens de jaarwisseling veel uitgaanspubliek op straat bevindt. Dat zich, naar [verzoeker A] en anderen stellen, de afgelopen jaren in dit gebied geen incidenten hebben voorgedaan bij het afsteken van vuurwerk door particulieren, laat onverlet dat voorshands aannemelijk kan worden geacht dat het afsteken van vuurwerk in een dergelijk gebied gevaren met zich kan brengen alsmede dat een verbod op het afsteken van vuurwerk kan bijdragen aan het voorkomen van gevaar, schade en overlast.

7.2. Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Herweijer
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2015

640.