Uitspraak 200104146/1


Volledige tekst

200104146/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Breda van 28 juni 2001 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van Waterschap Mark en Weerijs.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2000 heeft het dagelijks bestuur van Waterschap Mark en Weerijs (hierna: het dagelijks bestuur) ontheffing verleend aan [ontheffinghouder] voor het dempen van een sloot - nadat op de slootbodem een drainagestreng is aangebracht - nabij de [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 5 juli 2000 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie behandeling bezwaren Waterschap Mark en Weerijs van 5 juni 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 28 juni 2001, verzonden op 28 juni 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 21 september 2001 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.A. de Boer en J.H. de Jong en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. ing. H.C. van Dis en drs. M.A.A. Strikker, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 9.10.1 van de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 1997 (hierna: de Verordening) is het, voorzover hier van belang, verboden een oppervlaktewater geheel of gedeeltelijk te dempen. Ingevolge artikel 9.11.1. kan van dit verbod ontheffing worden verleend. Ingevolge artikel 10 van de Keur oppervlaktewateren waterschap Mark en Weerijs 1996 (hierna: de Keur), voor zover hier van belang, is het met betrekking tot oppervlaktewateren verboden enige handeling te verrichten, waardoor de afvoer van water wordt belemmerd. Ingevolge artikel 12 kan van dit verbod ontheffing worden verleend.

Voor de toepassing van de geboden mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing is in maart 2000 door het Waterschap Mark en Weerijs de Beleidsregel “Dempen en Overkluizen van Oppervlakte-Water” ontwikkeld en vastgesteld op 15 maart 2000. Vóór 15 maart 2000 was er geen beleid vastgesteld omtrent het dempen van waterlopen. Vaste gedragslijn was tot dan, dat aanvragen voor het dempen van waterlopen alleen werden afgewezen als de aan- en afvoer van water in gevaar kwam. Omdat de aanvraag voor ontheffing dateert van september 1999, kon de aanvraag alleen worden afgewezen, indien de aan- en afvoer van water hierdoor in gevaar zou komen.

2.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld, dat het dagelijks bestuur in redelijkheid en conform zijn beleid tot het verlenen van de ontheffing heeft kunnen komen. Daarbij heeft de rechtbank kunnen overwegen, dat het door eiser in geding gebrachte expertiserapport van het Zuid-Nederlandse Expertisebureau BV geen onderbouwing biedt voor de stelling van appellant, dat de onderhavige sloot al jarenlang in gebruik is als afwateringssloot en daartoe ook is aangesloten op een gemaal. Ook bij afwezigheid van de te dempen sloot ontwatert de grond via het grondwater. Dat er in het verleden meer sloten zouden zijn geweest en er toen wellicht wel van een waterafvoerende functie sprake is geweest kan aan het vorenstaande evenmin afdoen. Ook het aanbod van getuigenverklaringen met betrekking tot de vroegere situatie kan daarop geen ander licht werpen. De huidige situatie - de te dempen sloot komt ook niet op de legger voor - is zoals hij is.

2.3. Appellant betoogt, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat hij niet heeft betwist dat de waterafvoer van zijn perceel naar het perceel van de ontheffinghouder adequaat geregeld kan worden.

De Afdeling heeft geconstateerd, dat appellant in het beroepschrift aan de rechtbank aangeeft dat hij zich niet kan vinden in de ontheffing onder de voorwaarde dat een drainage wordt aangelegd, daar het achterliggende slotenstelsel slecht onderhouden is. De Afdeling merkt de betrokken overweging van de rechtbank aan als goeddeels ten overvloede. De ontheffing kon op zichzelf worden verleend. De te dempen sloot is een zogenaamde beginsloot op het erf van ontheffinghouder. Het is de Afdeling niet gebleken dat deze sloot of de drainage veel betekenis heeft voor de afwatering. Deze grief van appellant kan dan ook niet slagen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Offers w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002

66-420.