Uitspraak 200103669/1


Volledige tekst

200103669/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

appellant,

en

gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Zederik, op voorstel van burgemeester en wethouders van 26 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Lexmond 1995".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 5 juni 2001, DRGG/ARB/00/10910A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 augustus 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. H.H. Luigies, advocaat te Rotterdam, en verweerders, vertegenwoordigd door P. Meijer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar namens de gemeenteraad R.E. Koekkoek, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door exploitant gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een bedrijfsterrein met een oppervlakte van 2 hectare aan de noordoostzijde van de kern Lexmond, aansluitend op het bestaande bedrijfsterrein aan de Ambachtsweg. Het bedrijfsterrein is bedoeld voor kleinschalige plaatsgebonden bedrijven.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellant betwist primair de behoefte aan een nieuw bedrijfsterrein. Subsidiair is appellant van mening dat het plan geen enkele waarborg biedt dat kleinschalige bedrijven uit de omgeving zich op het bedrijfsterrein vestigen, nu dit in een exploitatie-overeenkomst wordt geregeld. Hij wijst hierbij op het besluit van verweerders van 4 juli 2000 (DRGG/ARB/2000/571A) met betrekking tot het bestemmingsplan “Uitbreiding Nijverheidscentrum Zevenhuizen”, dat niet werd goedgekeurd juist omdat een waarborg ontbrak.

2.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart als “Bedrijven” aangewezen gronden bestemd voor bedrijven behorende tot milieucategorie 1 en 2. Voorts geldt ingevolge artikel 3, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften, voor zover van belang, een maximale vloeroppervlakte van de kantoorruimten per bedrijfsvestiging van 2.000 m2. Onder bepaalde voorwaarden kan ingevolge het achtste lid van voornoemd artikel vrijstelling worden verleend tot een maximum van 3.000 m2 kantoorruimten per bedrijfsvestiging.

2.4.1. Door de Kamer van Koophandel Rivierenland is in 2000, in opdracht van de gemeente Zederik, een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte aan bedrijfsruimte. Na selectie van de bedrijven uit Zederik met een ruimtebehoefte tot 2.500 m2 en behorende tot milieucategorie 1 en 2, blijkt dat er bij 20 bedrijven een totale behoefte bestaat van ongeveer 1,765 hectare.

2.4.2. Ter zitting is gebleken dat inmiddels in totaal 12 Zederikse bedrijven, passend binnen de voorschriften, zich hebben aangemeld bij de projectontwikkelaar, welke vraag groter is dan het aanbod.

2.5. De Afdeling is van oordeel dat uit de enquête van de Kamer van Koophandel en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er behoefte bestaat aan een bedrijfsterrein van 2 hectare, ten behoeve van lokale bedrijvigheid in de gemeente Zederik.

Wat betreft het opnemen in de bestemmingsregeling dat het bedrijfsterrein is bedoeld voor lokale bedrijven oordeelt de Afdeling als volgt. Gelet op het bepaalde in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, biedt deze wet geen grondslag voor een regeling in de planvoorschriften, die slechts betrekking heeft op een specifieke groep van bedrijven die zich in niets anders onderscheidt van soortgelijke, andere bedrijven of instellingen dan in de herkomst daarvan. De herkomst van de bedrijven of instellingen is in het algemeen niet planologisch relevant. Om te waarborgen dat zich alleen lokale bedrijvigheid op het bedrijfsterrein vestigt, heeft de gemeente andere middelen tot haar beschikking, waaronder de exploitatie-overeenkomst. Deze overeenkomst kan privaatrechtelijk worden gehandhaafd.

2.5.1. Dienaangaande is gebleken dat op grond van artikel 2.3 van de exploitatie-overeenkomst bedrijfspanden bij voorkeur dienen te worden verkocht aan het Lexmondse en/of Zederikse bedrijfsleven. Bij voorgenomen verkoop, waaronder begrepen het vestigen van zakelijke rechten en verhuur van grond, dienen burgemeester en wethouders van Zederik tevoren toestemming te verlenen.

2.5.2. De Afdeling overweegt voorts dat verweerders bij de goedkeuring van het bestemmingsplan “Uitbreiding Nijverheidscentrum Zevenhuizen” van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, waaromtrent de Afdeling onder nummer 200004690/1 op 1 mei 2002 uitspraak heeft gedaan, anders hebben beslist. Verweerders hebben dat plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en goedkeuring aan het plan onthouden, omdat het plan niet waarborgt dat enkel bedrijven, die eerst gevestigd waren op de VINEX-locatie Nesselande, zich op het daar aan de orde zijnde bedrijfsterrein zullen vestigen. De specifieke functie van dat bedrijfsterrein betreft volgens het provinciaal beleid primair een opvangfunctie ten behoeve van bedrijven uit Nesselande, teneinde een planologisch knelpunt op te lossen dat ontstaat ten gevolge van woningbouw aldaar. Het mogelijk maken van de vestiging van bedrijven anders dan uit Nesselande zou een met dat beleid strijdige situatie doen ontstaan. Reeds hierom is de Afdeling van oordeel dat zich in dat geval een andere situatie voordoet op grond waarvan verweerders anders hebben kunnen beslissen.

2.6. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002

178-410.