Uitspraak 200105457/1


Volledige tekst

200105457/1.
Datum uitspraak: `15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. appellant sub 1,
2. appellant sub 2,

en

gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2001 heeft de gemeenteraad van Boarnsterhim, vastgesteld het "Dorpsvernieuwingsplan Akkrum Kom".
Het besluit van de gemeenteraad is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 28 september 2001, no. 463389, beslist over de goedkeuring van het dorpsvernieuwingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 5 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2001, en appellant sub 2 bij brief van 10 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2001, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 3 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2002, waar appellanten sub 1, in persoon en vertegenwoordigd door mr. J.H. van der Meulen, advocaat, en verweerders, vertegenwoordigd door ing. K. van der Tuin, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord, mw. V. Weever en mw. S. Hoogenkamp, namens de gemeenteraad van Boarnsterhim.
Appellant sub 2 is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan heeft betrekking op de gronden gelegen in het centrumgebied van Akkrum. Met het plan wordt het handhaven van karakteristieke waarden van de oude dorpsstructuur van Akkrum en behoud van de ruimtelijke inrichting in het overige gedeelte van het plangebied beoogd. Daarnaast biedt het plan mogelijkheden voor enige nieuwe ontwikkelingen. Het plan voorziet in een algehele herziening van de ter plaatse van het plangebied geldende verouderde bestemmingsplannen.

Verweerders hebben bij hun bestreden besluit het plan gedeeltelijk goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een dorpsvernieuwingsplan. Dit plan regelt de bestemmingen voor het aan de orde zijnde gebied. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Ter zitting is gebleken dat de Stichting Fundament haar bezwaren tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Gemengd gebied” en de bestemming “Te bebouwen erven” dat het perceel [locatie 1] betreft, heeft ingetrokken.

2.4. Appellant sub 1 kan zich niet vinden in het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Verblijfsgebied” dat de woning [locatie 2] betreft. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerders in hun bestreden besluit geen inhoudelijke beslissing geven op zijn bezwaar tegen het niet als zodanig bestemmen van deze woning. Hij voert voorts aan dat het wegbestemmen van deze woning niet noodzakelijk is in het kader van de beoogde dorpsvernieuwing. In verband hiermee stelt hij dat de opstal op het perceel [locatie 2] een logische voortzetting van de bebouwing aan de [locatie] is. Ook meent hij dat met de plannen voor een groot parkeerterrein op het achterterrein inbreuk wordt gemaakt op de beeldbepalende kwaliteit van de opstal op het perceel [locatie 2]. Dit klemt te meer nu goedkeuring is onthouden aan de voorziene interne rondweg.

2.5. Verweerders achten het bestreden plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat de gemeentelijke keuze om de aan de orde zijnde woning geen woonbestemming te geven ten gunste van het algemeen belang bij een praktische indeling van het bestaande naastgelegen parkeerterrein doelmatig en passend is.

2.6. In het hier aan de orde zijnde geval is in geding of het bestaande gebruik van de woning terecht niet overeenkomstig de feitelijke situatie is bestemd. De Afdeling overweegt dat legaal bestaand gebruik positief moet worden bestemd, tenzij een andere bestemming is gerechtvaardigd en aannemelijk is dat deze andere bestemming binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. Gebleken is dat het wenselijk is in het kader van de ontplooiing van de centrumfunctie van Akkrum afdoende parkeervoorzieningen te creëren en dat het gebied rondom het achterterrein daarvoor geschikt is. Het standpunt van verweerders dat de bestemming “Verblijfsgebied”, ten behoeve van de voorgenomen herinrichting van het achterterrein met aan weerskanten parkeerterreinen vanaf de Feansterdyk tot aan de Polsleat, past binnen het kader van doelmatige dorpsverbeteringen, acht de Afdeling niet onredelijk. De Afdeling volgt in verband hiermee het standpunt van verweerders dat de gemeentelijke keuze om de aan de orde zijnde woning geen woonbestemming te geven ten gunste van het algemeen belang bij een praktische indeling van het bestaande naastgelegen parkeerterrein doelmatig en passend is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het pand [locatie 2] een weinig representatief aanzien biedt en geen perspectief op verbetering heeft mede gelet op zijn teruggelegen ligging. Het toekennen van de bestemming “Verblijfsgebied” aan het aan de orde zijnde perceel hebben verweerders bij afweging van de belangen kunnen goedkeuren.

Voorts is van belang dat gebleken is dat overleg over aankoop van de woning door de gemeente is gestart. De Afdeling is in verband hiermee van oordeel dat aannemelijk is dat de bestemming “Verblijfsgebied” voor het aan de orde zijnde perceel binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.

Verweerders hebben gelet op het vorenstaande tot het oordeel kunnen komen dat de aan de orde zijnde woning terecht niet overeenkomstig de feitelijke situatie is bestemd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het standpunt van verweerders dat hun beslissing om de mogelijkheid voor een interne rondweg niet goed te keuren een herinrichting van het achterterrein met daarop het perceel [locatie 2] geenszins in de weg staat, niet onredelijk is. In verband hiermee behoeft de stelling van appellant dat met de plannen voor een groot parkeerterrein op het achterterrein een inbreuk wordt gemaakt op de beeldbepalende kwaliteit van de opstal op het perceel [locatie 2] geen verdere bespreking.

2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het hiervoor omschreven plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan bedoeld plandeel.

Het beroep van appellant sub 1 is derhalve ongegrond.

2.8. Appellant sub 2 kan zich niet vinden in het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Wonen” dat het perceel betreft dat westelijk naast zijn woning is gelegen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij destijds deze woning heeft gekocht, omdat in 1972 de directeur van gemeentewerken hem had verzekerd dat naast deze woning niet zou worden gebouwd. Voorts wijst hij erop dat bebouwing van dit perceel zijn uitzicht belemmert, waardoor zijn privacy wordt aangetast en zijn woongenot verminderd.

2.9. Verweerders achten het bestreden plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat het verlies van een grasveld niet bezwaarlijk is, nu het een kleinschalige buurt betreft. Voorts wijzen zij erop dat een eventueel standpunt van een directeur gemeentewerken uit 1972 gedateerd is. Bovendien menen zij dat de aantasting van het bestaande uitzicht van appellant niet van zodanig gewicht is dat zij daar in redelijkheid doorslaggevende betekenis aan moesten toekennen.

2.10. Wat betreft het standpunt van appellant omtrent de toezegging van de directeur van gemeentewerken in 1972, overweegt de Afdeling, wat daar ook van zij, dat verweerders niet zijn gebonden aan een toezegging van een gemeenteambtenaar. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerders kan worden ingeperkt.

2.11. Uit de stukken blijkt dat op de begane grond en op de verdieping van de woning van appellant een groot raam en balkon zijn opgenomen. Appellant heeft hierdoor uitzicht over het aan de orde zijnde perceel, waarop thans een grasveld is gelegen. De Afdeling acht het aannemelijk dat het huidige uitzicht van appellant als gevolg van bebouwing van het aan de orde zijnde perceel zal verdwijnen. Voorts acht de Afdeling het niet uitgesloten dat het woongenot van appellant in verband hiermee enigszins zal verminderen.

Vooropgesteld dient echter te worden dat aan een ander planologisch regime dan wel aan een vrij uitzicht geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De Afdeling volgt voorts het standpunt van verweerders dat het inperken van de bestaande oppervlakte groen langs de waterpartij aan de Grytmanswei en Ombocht betrekkelijk weinig afdoet aan de waarden van het bestaande groen en water tussen de woonbebouwing en de Feansterdyk.

De Afdeling ziet in verband hiermee geen grond voor het oordeel dat de eventuele nadelige invloed van het plan op het uitzicht van appellant zodanig zal zijn dat door verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht moeten worden toegekend. Hiertoe neemt de Afdeling in aanmerking dat het bestaande uitzicht vanaf de begane grond van de woning van appellant al betrekkelijk klein is als gevolg van beplantingen. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het toekennen van een woonbestemming aan het aan de orde zijnde perceel de persoonlijke levenssfeer van appellant in belangrijke mate wordt aangetast.

2.12. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het hiervoor omschreven plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellant sub 2 heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan bedoeld plandeel.

Het beroep van appellant sub 2 is ongegrond.

2.13. Wat betreft de beroepen van appellanten sub 1 en het beroep van appellant sub 2 bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op `15 mei 2002

178-418.