Uitspraak 200105716/1


Volledige tekst

200105716/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

appellant,

en

gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2001 heeft de gemeenteraad van Noorder-Koggenland, op voorstel van burgemeester en wethouders van 24 april 2001, de partiële herziening van het bestemmingsplan "Midwoud/Oostwoud" vastgesteld .
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 16 oktober 2001, no. 2001-18519, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2002, waar appellant, in persoon en vertegenwoordigd door mr. M.J.H.M. Verhoeven, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord J.J.M. Zuurbier, namens burgemeester en wethouders van Noorder-Koggenland. Ook [partij] heeft zijn standpunten toegelicht.

2. Overwegingen

2.1. Met de partiële herziening van het bestemmingsplan "Midwoud/Oostwoud" wordt beoogd het bestaande agrarische bouwvlak op het perceel gesitueerd tussen de [locatie 1] en de [locatie 2] van ongeveer 2.040 m2 te vergroten met ongeveer 420 m2 ten behoeve van de bouw van een eerste bedrijfswoning.

Verweerders hebben bij hun bestreden besluit het plan goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerders niet op zijn aangevoerde bedenkingen omtrent de aantasting van uitzicht en privacy zijn ingegaan en hun besluit omtrent goedkeuring derhalve onvoldoende gemotiveerd hebben. Voorts betwist hij de noodzaak van de bedrijfswoning en vreest dat deze als burgerwoning zal worden gebruikt. Ook stelt hij dat het bij het inpassen van het bouwvlak van de bedrijfswoning ingevolge het Besluit Akkerbouwbedrijven Milieubeheer (verder te noemen: het besluit) een afstand van 25 meter tot zijn woning aan de [locatie 1] in acht had moeten worden genomen. Verder vreest hij geluidsoverlast als gevolg van de bouw en het gebruik van de bedrijfswoning en meent hij dat verweerders de mogelijkheid die het plan biedt om in het vergrote bouwvlak ook bedrijfsgebouwen te bouwen niet in stand hebben kunnen laten.

2.4. Verweerders achten het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat betrokkene op grond van het geldende beleid van de provincie aanspraak kan maken op een bedrijfswoning. Zij menen voorts dat een bedrijfswoning vanuit een oogpunt van goede bedrijfsvoering noodzakelijk is. Bovendien voeren zij aan dat nu de bedrijfswoning vóór de bestaande bedrijfsgebouwen wordt gebouwd de openheid van de lintbebouwing niet wordt aangetast.

2.5. De Afdeling stelt vast dat het ter plaatse aanwezige fruitteeltbedrijf in overeenstemming is met het geldende plan. Het oprichten van een eerste bedrijfswoning is ingevolge het geldende bestemmingsplan “Midwoud/Oostwoud” toegestaan binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak. Dit vlak ligt achter de bestaande woningen aan de [locatie]. De gemeenteraad heeft evenwel de voorkeur gegeven aan het oprichten van de bedrijfswoning in de voorgevelrooilijn van de bestaande woningen van de lintbebouwing vóór de bestaande bedrijfsgebouwen in plaats van een bedrijfswoning tussen de bedrijfsgebouwen. De Afdeling is van oordeel dat verweerders dit standpunt hebben kunnen overnemen. Zij hebben daarbij terecht in aanmerking genomen dat betrokkene aanspraak kan maken op een bedrijfswoning. Voorts acht de Afdeling van belang dat uit de stukken blijkt dat de continuïteit van het agrarisch bedrijf op lange termijn voldoende gewaarborgd is en dat er derhalve sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. De vrees dat deze woning als burgerwoning zal worden gebruikt, acht de Afdeling niet gerechtvaardigd.

2.6. Wat betreft het standpunt van appellant dat bij het inpassen van het bouwvlak van de bedrijfswoning ingevolge het besluit een afstand van 25 meter tot zijn woning aan de [locatie 1] in acht had moeten worden genomen, overweegt de Afdeling dat gebleken is dat op dit moment uitsluitend het oprichten van een agrarische bedrijfswoning aan de orde is. Uitbreiding of verandering van bedrijfsactiviteiten is niet aan de orde. Gelet hierop zijn door appellant genoemde afstandsnormen en geluidsnormen niet van toepassing. In verband hiermee is de Afdeling van oordeel dat de eventuele geluidsoverlast als gevolg van de bouw en het gebruik van de bedrijfswoning niet van zodanig gewicht is dat verweerders hieraan doorslaggevende betekenis hebben moeten toekennen.

2.7. Aangaande het uitzicht over het naast het aan de orde zijnde perceel gelegen agrarisch gebied acht de Afdeling het aannemelijk dat het huidige uitzicht vanuit de woning van appellant zal veranderen.

Aan een vrij uitzicht kunnen evenwel geen blijvende rechten worden ontleend. De Afdeling acht voorts van belang dat blijkens de plankaart de afstand tussen de woning van appellant en het bouwperceel van de firma Buis ongeveer 17 meter bedraagt. Het is in verband hiermee niet aannemelijk dat door de bouw van deze woning de persoonlijke levenssfeer van appellant in belangrijke mate wordt aangetast.

2.8. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002

178-418.