Uitspraak 200106065/1


Volledige tekst

200106065/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

appellant,

en

gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2001 heeft de gemeenteraad van Arnhem, op voorstel van burgemeester en wethouders van 13 februari 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Prostitutie, Algemene partiële herziening 2000 van de voorschriften van diverse bestemmingsplannen van de gemeente Arnhem".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 30 oktober 2001,
no. RE2001.38081, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J. Hödl, advocaat te Arnhem, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is aldaar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Haaften, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Het plan beoogt het prostitutiebeleid van de gemeenteraad vast te leggen in de geldende bestemmingsplannen.

Verweerders hebben het plan bij het bestreden besluit goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellant kan zich met het plan niet verenigen voorzover verweerders daarbij goedkeuring hebben verleend aan de beperkende voorwaarde in artikel 0, vierde lid, van de planvoorschriften, inhoudende dat de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd. Hij acht deze beperking ruimtelijk niet relevant. Volgens hem is met de voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig mogen worden aangetast voldoende gewaarborgd dat geen overlast zal ontstaan voor omwonenden. Van overlast rond zijn eigen bedrijf is bovendien volgens appellant thans geen sprake.

2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat in appartementengebouwen de hal, het trappenhuis en de galerijen gedeeld worden door meerdere bewoners. Hierdoor worden bewoners van een appartementengebouw ongevraagd geconfronteerd met medewerkers en klanten van een seksinrichting wanneer deze in het appartementengebouw zou zijn gevestigd, aldus de gemeenteraad. De gemeenteraad is van mening dat seksinrichtingen in een appartementengebouw hierdoor het leefklimaat voor de andere bewoners ontoelaatbaar ongunstig beïnvloeden.

2.5. Verweerders hebben ingestemd met de gemeenteraad en hebben de beperkende voorwaarde voor de vrijstelling niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben hierbij tevens in aanmerking genomen dat een appartementengebouw overwegend een woonfunctie heeft en de aanwezigheid van een seksinrichting hiermee in strijd moet worden geacht.

2.6. Ingevolge artikel 0, tweede lid, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken of delen daarvan te gebruiken ten behoeve van thuisprostitutie, seksinrichtingen en raamprostitutie. Ingevolge het vierde lid kunnen burgemeester en wethouders hiervan vrijstelling verlenen, onder andere onder de voorwaarde dat de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd.

2.6.1. Een appartementengebouw heeft overwegend een woonfunctie. De Afdeling acht voldoende aannemelijk gemaakt door verweerders, gelet op het gemeenschappelijk gebruik van de hal, het trappenhuis en de galerijen, dat de vestiging van een seksinrichting in een appartementengebouw leidt tot overlast. Verweerders hebben in redelijkheid kunnen stellen dat het leefklimaat voor de bewoners van een appartementengebouw ontoelaatbaar ongunstig wordt beïnvloed, wanneer daar een seksinrichting zou worden gevestigd. Hierbij hebben zij meer gewicht kunnen toekennen aan het belang van bewoners van een appartementengebouw dan aan het belang dat is gediend bij de vestiging van een seksinrichting in een appartementengebouw. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders dan ook het gebruik van appartementengebouwen voor zodanige inrichtingen om redenen van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse onaanvaardbaar kunnen achten.

2.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002

218-409.