Uitspraak 201406022/1/A3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:3836
- Datum uitspraak
- 16 december 2015
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 18 september 2013 heeft het college de aanvraag van [appellant sub 1] om verlening van een parkeervergunning voor het parkeren in de binnenstad van Enkhuizen voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 ingewilligd.
- Hoger beroep
- Wegenwet
201406022/1/A3.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Enkhuizen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2014 in zaak nr. 13/1939 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2013 heeft het college de aanvraag van [appellant sub 1] om verlening van een parkeervergunning voor het parkeren in de binnenstad van Enkhuizen voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 ingewilligd.
Bij uitspraak van 13 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. K. Hollenberg, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Schaper, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. A.H.J. Hofman, advocaat te Rotterdam, en mr. H. Doornhof, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wegenwet is deze wet uitsluitend van toepassing op openbare wegen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder l, worden in deze wet onder wegen mede verstaan voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is een weg openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren, vóór het inwerking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren, vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd door het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap is onderhouden;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.
Ingevolge artikel 7 heeft een weg opgehouden openbaar te zijn:
I. wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a2, van de Parkeerverordening 2012 van de gemeente Enkhuizen (hierna: Parkeerverordening) wordt voor de toepassing van deze verordening onder belanghebbendenparkeerplaats verstaan een parkeerplaats die gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd.
Ingevolge deze aanhef en onder f, onder I, wordt onder parkeerplaats op eigen terrein, voor zover deze niet tot de openbare weg (zoals bedoeld in de APV) behoort en anders dan een met de woning verbonden ruimte die de bestemming garage heeft en anders dan een losse garagebox verstaan: een parkeerplaats waarover de aanvrager kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur, ingebruikgeving of anderszins (zoals aangewezen parkeerplaatsen op kenteken voor artsen, gehandicapten, auto-date).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan het college, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders met onderscheid naar de categorieën als bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, kan het college een bewonersparkeervergunning, namelijk een parkeervergunning voor bewoners van de binnenstad, verlenen voor het parkeren op belanghebbendenparkeerplaatsen als bedoeld in artikel 2.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, kan het college, indien en zolang het maximale aantal parkeervergunningen in een parkeerzone niet is overschreden, op aanvraag aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die als bewoner in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op een adres staat ingeschreven dat een zelfstandige woning betreft in de binnenstad, een eerste bewonersparkeervergunning voor een eerste auto of een tweede bewonersparkeervergunning verlenen voor een tweede auto.
Ingevolge het vierde lid vervalt het recht op een eerste bewonersparkeervergunning, indien de aanvrager beschikt over parkeergelegenheid op eigen terrein, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f.
2. Bij verkeersbesluit van 28 oktober 2009 heeft het college een parkeervergunningenzone in de gehele binnenstad ingesteld waarvan de grenzen op de bijbehorende Bijlage 1 zijn weergegeven. Dit is bereikt door het plaatsen van bord E9 met onderbord van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bij die locaties waar parkeren alleen is toegestaan door vergunninghouders. Hierbij geldt een uitzondering voor de locaties waar een parkeerschijfzone geldt.
In zijn verweerschrift heeft het college toegelicht dat sinds de inwerkingtreding van de Parkeerverordening op 1 februari 2012 voor alle parkeerplekken in de binnenstad van Enkhuizen die behoren tot de openbare weg geldt dat slechts mag worden geparkeerd met een parkeervergunning. Bewoners van de binnenstad komen in aanmerking voor een bewonersparkeervergunning indien ze niet beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein die geen deel uitmaakt van de openbare weg.
3. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Enkhuizen. Tevens is hij eigenaar van het perceel aan de Noorder Boerenvaart, kadastraal bekend als gemeente Enkhuizen, sectie [.], nr. [….] dat direct grenst aan de watergang Noorder Boerenvaart (hierna: de walkant). Beide percelen worden gescheiden door de Noorder Boerenvaart die in gebruik is als openbare weg en in eigendom is van de gemeente. Op de walkant bevinden zich vier parkeerplaatsen die met parkeerbeugels zijn afgesloten, een strook gras, een tuin en een steiger voor de aanleg van de boot van [appellant sub 1]. De Noorder Boerenvaart ligt in de bij het verkeersbesluit van 28 oktober 2009 aangewezen parkeervergunningenzone en wordt niet genoemd bij de uitgezonderde locaties.
4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] voor het parkeren op de parkeerplaatsen langs de Noorder Boerenvaart een vergunning nodig heeft als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Parkeerverordening. Het heeft aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat de parkeerplaatsen behoren tot de openbare weg als bedoeld in de Wegenwet, omdat is voldaan aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onder I en II, van deze wet. Voor afwijzing van de aanvraag van [appellant sub 1] om verlening van vergunning om hier te mogen parkeren heeft het college geen grond gezien. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht dit standpunt heeft ingenomen.
Hoger beroep [appellant sub 1]
5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de hem in eigendom toebehorende parkeerplaatsen op de walkant langs de Noorder Boerenvaart behoren tot de openbare weg als bedoeld in de Wegenwet. De walkant is volgens hem geen openbare weg en de parkeerplaatsen zijn evenmin openbaar. Voor het parkeren op eigen terrein heeft hij daarom geen vergunning nodig.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2008, nr. 200705655/1 is het doel van de Wegenwet het treffen van een regeling ten behoeve van het openbaar verkeer. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wegenwet (Kamerstukken II 1929/1930, nr. 99a, blz. 1) werd een afzonderlijke bepaling, waarin tot uitdrukking komt wat tot de wegen geacht wordt te behoren, niet nodig en niet gewenst geacht omdat voornamelijk door de praktijk zelf wordt aangegeven wat tot weg gerekend moet worden te behoren. De Wegenwet heeft, zo heeft de Afdeling in die uitspraak geoordeeld, betrekking op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen.
5.2. Gelet op de inrichting van de walkant van de Noorder Boerenvaart, zoals hiervoor beschreven onder 3., is dit geen verkeersbaan die een functie vervult ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer. Die functie vervult de tussen de percelen van [appellant sub 1] gelegen openbare weg, de Noorder Boerenvaart. Nu de walkant als zodanig geen weg is in de zin van de Wegenwet komt de Afdeling aan de vraag of deze openbaar is geworden door het verstrijken van de in artikel 4, eerste lid, en artikel 7 van die wet genoemde termijnen, anders dan de rechtbank, niet toe.
Nu de walkant en de daarop aanwezige parkeerplaatsen geen openbare weg is, kan ter plaatse geen vergunningplicht gelden. Het college had de aanvraag van [appellant sub 1] om een parkeervergunning met toepassing van artikel 4, vierde lid, van de Parkeerverordening moeten afwijzen. [appellant sub 1] beschikt immers over parkeerplaatsen op eigen terrein.
6. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen [appellant sub 1] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Incidenteel hoger beroep college
7. Het college betoogt dat de rechtbank met de overwegingen 6.2. en 6.3. van de aangevallen uitspraak heeft miskend dat het aannemelijk heeft gemaakt dat de Noorder Boerenvaart, waarvan de walkant deel uitmaakt, in ieder geval vanaf 1850 en daarmee reeds gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest.
7.1. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.1. en 5.2. volgt dat aan het antwoord op de vraag of de walkant openbaar is omdat deze gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest, niet wordt toegekomen omdat de walkant geen weg is in de zin van de Wegenwet en derhalve geen openbare weg kan zijn. Het betoog kan reeds daarom niet leiden tot het door het college daarmee beoogde resultaat. Het incidenteel hoger beroep is ongegrond.
8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep wordt gegrond verklaard en het besluit van het college van 18 september 2013 moet worden vernietigd. De aanvraag van [appellant sub 1] om verlening van een parkeervergunning zal worden afgewezen.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2014 in zaak nr. 13/1939;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen van 18 september 2013 tot verlening van een parkeervergunning;
VI. wijst de aanvraag van [appellant sub 1] om verlening van een parkeervergunning af;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
176-697.