Uitspraak 200102069/1


Volledige tekst

200102069/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 15 maart 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Rheden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Rheden (hierna: burgemeester en wethouders) aan [partij] bouwvergunning verleend voor een appartementencomplex met zes woningen aan de Pinkenbergseweg te Velp (hierna: het perceel).

Bij besluit van 11 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor Bezwaar- en Beroepschriften van 21 juni 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 15 maart 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 3 oktober 2001 heeft [partij] een memorie ingediend. Bij brief van 12 november 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G.H. Voerman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij] in persoon.

2. Overwegingen

2.1. Vast staat dat voor het bouwperceel geen bestemmingsplan geldt. Ingevolge artikel 2.5.2A, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Rheden (hierna: de bouwverordening) is het verboden gebouwen in meer dan drie bouwlagen op te richten. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en eerste lid, van de bouwverordening wordt onder ‘bouwlaag’ verstaan een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan - in strijd met vermeld artikel 2.5.2A, eerste lid - voorziet in vier bouwlagen. Dit betoog faalt. Uit de van de verleende bouwvergunning deeluitmakende bouwtekeningen blijkt dat sprake is van ruimtes onder een schuin aflopend dak, die voor een aanzienlijk gedeelte niet voorzien zijn van doorlopende vloeren dan wel balklagen en in zoverre onderdeel vormen van de derde bouwlaag. Reeds omdat er geen sprake is van doorlopende vloeren dan wel balklagen, betreft het geen bouwlaag in hiervoor omschreven zin. Verder staat, anders dan appellant veronderstelt, de aanduiding op de bouwtekening van een ruimte als zolder eraan in de weg die als verblijfsruimte aan te merken.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. van der Meer w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002

27-406.