Uitspraak 200101738/1


Volledige tekst

200101738/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,
appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 2 februari 2001 in het geding tussen:

de vereniging "Watersportvereniging Albatros", gevestigd te Amsterdam, en anderen

en

dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 april 1998 hebben dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: dijkgraaf en hoogheemraden) aan de dienst Binnenstad van de gemeente Amsterdam onder voorwaarden ontheffing verleend van de Algemene Waterstaatsverordening Amsterdam (hierna: de verordening) voor het aanplempen van een gedeelte van de Wittenburgervaart te Amsterdam.

Bij besluit van 25 juni 1998 hebben dijkgraaf en hoogheemraden dat besluit in zoverre gewijzigd dat de geldigheidstermijn van de ontheffing is verlengd tot eind 2001.

Bij besluit van 14 december 1998 hebben dijkgraaf en hoogheemraden de tegen het besluit van 20 april 1998 door de vereniging "Watersportvereniging Albatros" (hierna: de vereniging) en anderen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van 20 april 1998 en 25 juni 1998 ingetrokken en opnieuw onder voorwaarden ontheffing verleend. Dit besluit en het advies van de Bezwarencommissie van 12 oktober 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 2 februari 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vereniging en anderen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: het algemeen bestuur) bij brief van 14 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2002, waar dijkgraaf en hoogheemraden, vertegenwoordigd door mr. W.B. ten Haaf en mr. A. Weijenberg, juridisch beleidsmedewerkers van het waterschap, zijn verschenen. De vereniging heeft zich – met bericht – niet ter zitting laten vertegenwoordigen.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bij de rechtbank bestreden besluit hebben dijkgraaf en hoogheemraden het bezwaar van de vereniging en anderen gegrond verklaard en, ditmaal onder afweging van de betrokken belangen van omwonenden en derden, aan de dienst Binnenstad van de gemeente Amsterdam opnieuw onder voorwaarden ontheffing verleend van het bepaalde in de verordening.

2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet-verschoonbaar niet-tijdig is gemaakt.

Het hoger beroep ziet uitsluitend op de overweging van de rechtbank dat dijkgraaf en hoogheemraden de ontheffing onbevoegdelijk hebben verleend.

2.3. Omdat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de gemaakte bezwaren alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard, is de oorspronkelijke, bij besluit van 20 april 1998 verleende en bij besluit van 25 juni 1998 gewijzigde ontheffing in stand gebleven. Het algemeen bestuur heeft dan ook geen procesbelang bij beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat dijkgraaf en hoogheemraden de ontheffing onbevoegdelijk hebben verleend. Het antwoord op die vraag kan voor het algemeen bestuur immers niet tot een ander, voor hem gunstiger resultaat leiden en de overweging van de rechtbank dienaangaande is ook niet bindend in een volgende procedure.

2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.

w.g. Korthals Altes w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002

282.