Uitspraak 201500660/1/A3


Volledige tekst

201500660/1/A3.
Datum uitspraak: 2 december 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] handelende onder de naam Andy's Kitchen, wonend te Den Helder,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2014 in zaak nr. 14/1445 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Den Helder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2014 heeft de burgemeester de aan [appellant] voor horecabedrijf ‘Andy’s Kitchen’ verleende Drank- en Horecawetvergunning en exploitatievergunning ingetrokken.

Bij besluit van 3 juli 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2015, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door E.M. Veenstra en N.L.G.E. ’t Sas, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, voldoen leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.

Ingevolge het tweede lid worden bij algemene maatregel van bestuur naast de in het eerste lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan de in dat lid, onder b, gestelde eis nader worden omschreven.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 of 10 gestelde eisen.

Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Den Helder 2012 (hierna: de Apv) is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, weigert de burgemeester de vergunning indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder b, trekt de burgemeester de vergunning genoemd in het eerste lid in indien de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in het tweede lid onder c, d, f en g geldende eisen.

2. Aan de in bezwaar gehandhaafde intrekking van de vergunningen heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat [appellant] in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Volgens een bestuurlijke rapportage van de Regio Politie Noord-Holland van 20 maart 2014 is op 22 januari 2014 in het pand [locatie] te Den Helder, waarvan [appellant] mede-eigenaar is, een hennepkwekerij aangetroffen waarbij [appellant] betrokken is geweest.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester aannemelijk heeft mogen achten dat hij betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. [appellant] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij in 2013 slechts isolatieplaten het pand binnen heeft gebracht voor de bouw van een koelcel en derhalve niet voor de bouw van een hennepkwekerij. Voorts heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte niet aannemelijk geacht dat hij het pand had verhuurd. Hij voert daarbij aan dat een huurovereenkomst vormvrij is en dat hij als verhuurder niet gehouden is om een identiteitsbewijs aan een huurder te vragen. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat hem niet kan worden verweten dat hij het pand niet op illegale praktijken had gecontroleerd, aangezien hij het pand pas sinds oktober 2013 verhuurde en de maand december een drukke maand was.

3.1. Bij of krachtens de DHW is geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Derhalve zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken (uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2007 in zaak nr. 200702818/1). Nu ook in de Apv geen nadere omschrijving is gegeven van het begrip ‘slecht levensgedrag’ is kennelijk aangesloten bij de uitleg die in het kader van de DHW aan dat begrip is gegeven.

3.1. De hennepkwekerij is aangetroffen in een pand dat mede in eigendom aan [appellant] toebehoort. Voor zover [appellant] beoogt te beogen dat de hennepkwekerij van zijn huurder was en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid daarvan, faalt dat betoog. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij het pand had verhuurd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de burgemeester aan de eerst in beroep overgelegde huurovereenkomst terecht geen waarde gehecht, nu de daarin vermelde huurder niet in de basisregistratie personen staat geregistreerd en derhalve niet aannemelijk is geworden dat deze persoon bestaat. Met de door [appellant] aangevoerde omstandigheden dat een huurovereenkomst vormvrij is, dat hij niet gehouden zou zijn om een identiteitsbewijs aan een huurder te vragen en dat hem niet kan worden verweten dat hij het pand niet op illegale activiteiten had gecontroleerd, heeft [appellant] zijn stelling dat hij het pand had verhuurd niet aannemelijk gemaakt. Nadat het college van burgemeester en wethouders op 10 maart 2014 het besluit om op 21 januari 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van de ontmanteling van de hennepkwekerij op schrift heeft gesteld, heeft [appellant] tegen dit besluit, waarbij hij als overtreder van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 is aangemerkt, bovendien geen rechtsmiddel ingesteld, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is en van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.

Voorts blijkt uit de bestuurlijke rapportage van 20 maart 2014 dat de in het pand aangetroffen hennepkwekerij door middel van onder meer isolatiemateriaal was afgesloten van licht, lucht en geluid en dat [appellant] volgens een getuigenverklaring in de zomer van 2013 grote isolatieplaten in het pand heeft gebracht. [appellant] heeft de juistheid van deze getuigenverklaring niet bestreden. Voor zover [appellant] betoogt dat de isolatieplaten voor de bouw van een koelcel waren bestemd en derhalve niet voor de bouw van een hennepkwekerij, faalt dat betoog, nu een koelcel niet in het pand is aangetroffen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester bij diens waardering van het levensgedrag van [appellant] niet in redelijkheid heeft mogen betrekken dat aannemelijk is dat hij betrokken is geweest bij de hennepkwekerij die in zijn pand is aangetroffen.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015

344.