Uitspraak 201507839/2/A4


Volledige tekst

201507839/2/A4.
Datum uitspraak: 11 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Oliehandel Koeweit B.V., gevestigd te Putten, en de rechtspersoon naar buitenlands recht Waste Oil Services S.A. (hierna: WOS), gevestigd te Hautrage (België),
verzoekers,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

Openbare zitting gehouden op 11 november 2015 om 13.30 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. D.A.C. Slump voorzieningenrechter

griffier: mr. Y.C. Visser

Verschenen:
Oliehandel Koeweit en WOS, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, vergezeld door [gemachtigden], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup en mr. J.A. Koreman.

Bij besluit van 2 april 2015 heeft de staatssecretaris krachtens artikel 12, eerste lid, aanhef en onder k, van Verordening 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de EVOA) bezwaren ingediend tegen een gepland transport van afgewerkte olie van Oliehandel Koeweit naar het in België gevestigde WOS.

Het beroep richt zich tegen het besluit van de staatssecretaris van 16 september 2015, waarbij het door Oliehandel Koeweit gemaakte bezwaar tegen het besluit van 2 april 2015 ongegrond is verklaard. Oliehandel Koeweit en WOS hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt hij het volgende.

Bij uitspraak van 25 juni 2015, nr. 201503327/2/A4, heeft de voorzieningenrechter het besluit van de staatssecretaris van 2 april 2015 bij wijze van voorlopige voorziening geschorst en heeft hij tevens bij wijze van voorlopige voorziening toestemming voor de overbrenging verleend als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de EVOA. In die uitspraak is niet bepaald wanneer de voorlopige voorzieningen vervallen.

Uit artikel 8:85, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de voorlopige voorzieningen pas vervallen zodra de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Nu het bestreden besluit op bezwaar dezelfde strekking heeft als het besluit van 2 april 2015, strekt de schorsing van dat besluit zich mede uit tot het bestreden besluit op bezwaar. Gelet hierop hebben Oliehandel Koeweit en WOS geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

w.g. Slump w.g. Visser
voorzieningenrechter griffier

148.