Uitspraak 201507468/1/A1 en 201507468/2/A1


Volledige tekst

201507468/1/A1 en 201507468/2/A1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellante A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]) gevestigd te De Cocksdorp, gemeente Texel,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 23 september 2015 in zaak nrs. 15/2996 en 15/3482 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Texel.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2015 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van vier winkeleenheden en twaalf woningen op de percelen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5], [locatie 6] te De Cocksdorp (hierna tezamen en in enkelvoud: het perceel).

Bij uitspraak van 23 september 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 oktober 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte en J.L.M.G. Broekmans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door C.J. Hooischuur en bijgestaan door mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht, gehoord.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Cocksdorp", omdat buiten het bouwblok wordt gebouwd en omdat de maximale toegestane nokhoogte van 9 m en goothoogte van 4,5 m worden overschreden. Het bouwplan voorziet in panden met een nokhoogte van 9,98 m en een goothoogte van 5,80 m. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend.

[appellante] exploiteert een pannenkoekenrestaurant op het naastgelegen perceel.

3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten.

Ingevolge artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) zijn, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet, de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wro van toepassing is.

Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de voorwaarde, vermeld onder a van dat artikel, dat wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

4. [appellante] heeft haar beroepsgrond dat de voorzieningenrechter van de rechtbank niet heeft onderkend dat het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift over de vergoeding van de kosten aan [appellante] onverbindend is en dat het besluit in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro ingetrokken, ter zitting ingetrokken.

5. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen, nu de raad niet heeft verklaard tegen het project geen bedenking te hebben terwijl dit volgens artikel 6.5 van het Bor is vereist. De aan het besluit ten grondslag gelegde Algemene verklaring van geen bedenkingen kan niet als een in artikel 6.5, derde lid, van het Bor bedoelde aanwijzing van categorieën van gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist, worden aangemerkt, omdat daarin onvoldoende concreet is aangegeven om welke gevallen het gaat, aldus [appellante].

5.1. Bij besluit van 13 juli 2011 heeft de raad bepaald dat een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist bij het beslissen op een aanvraag om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen indien het verzoek niet in strijd is met een door de raad vastgestelde en geldende structuurvisie en niet in strijd is met de geldende provinciale structuurvisie en verordening of een hiervan door de provincie verleende ontheffing.

5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201404980/1/A1, bevat artikel 6.5, derde lid, van het Bor geen vereisten voor de aanwijzing en houdt het evenmin een beperking in voor de categorieën die opgenomen kunnen worden in de aanwijzing. Dat betekent evenwel niet dat die categorieën ook op een zodanige wijze mogen worden geformuleerd dat aan de aanwijzing geen of nauwelijks nog onderscheidende betekenis meer valt toe te kennen. Een dergelijke aanwijzing voldoet niet aan de daaraan uit een oogpunt van rechtszekerheid te stellen eisen en maakt bovendien de in artikel 6.5, eerste lid, neergelegde hoofdregel zinledig.

5.3. Het college heeft geen verklaring van geen bedenkingen aan de raad gevraagd omdat, gelet op het besluit van de raad van 13 juli 2011, een dergelijke verklaring niet is vereist. Met het bouwplan wordt niet afgeweken van bestaand beleid zoals opgenomen in de gemeentelijke en provinciale structuurvisies. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat een verklaring wel is vereist omdat het besluit van 13 juli 2011 onverbindend zou zijn. De in dat besluit vermelde criteria die zijn opgenomen ter omschrijving van de aangewezen categorie van gevallen zijn, anders dan in de uitspraak van 27 mei 2015 waarnaar [appellante] verwijst, niet dermate ruim en algemeen dat, gelet op de reikwijdte daarvan, het college in wezen de vrije hand is gelaten om de gemeenteraad al dan niet een verklaring van geen bedenkingen te vragen. Het enkele feit dat in het beleid waarnaar in het besluit wordt verwezen, als gesteld, enige beoordelingsruimte aan het college is gelaten, is daarvoor onvoldoende. De Afdeling is van oordeel dat de vermelde criteria voldoende concreet zijn en dat de hoofdregel als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor niet zinledig wordt.

Het betoog faalt.

6. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter van de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. Daartoe voert zij aan dat het college de regionale woningbehoefte niet inzichtelijk heeft gemaakt. Voor zover het college de regionale woningbehoefte niet bij zijn besluitvorming behoefde te betrekken, voert zij aan dat het college ook niet heeft onderzocht wat de woningbehoefte in Texel is. In dit verband voert zij verder aan dat volgens de Woonvisie Texel 2008-2015 een behoefte bestaat aan 150 nultredenwoningen.

6.1. In de aan het besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing "het oprichten van 12 woningen en 4 winkels in 2 blokken aan de [locatie 1 t/m 3] in De Cocksdorp" is onder meer verwezen naar de Woonvisie en naar het Regionaal Actieprogramma Wonen voor de regio Kop van Noord-Holland (hierna: het RAP).

In het RAP is vermeld dat de door de provincie Noord-Holland opgestelde groeiprognose van 17 huishoudens tot 2020 gezien de totale bevolking van Texel erg vreemd aandoet. Texel is als woningregio volkomen uniek omdat het een hoog recreatief gebruik heeft van tweede woningen en, naast een lokale woningmarkt, vooral een landelijke in plaats van regionaal georiënteerde uitwisseling kent. Het zit dus op geen enkele manier de rest van de regio Kop van Noord-Holland in de weg bij eventuele woningbouwproductie. Ook de migratiecijfers tonen dat aan. Daarom lijkt het verdedigbaar dat Texel gewoon conform de eigen inzichten verder gaat met ontwikkelen en bouwen. Texel is om deze redenen ook niet meegenomen in de nadere beschouwing in paragraaf 2.1, waarin de behoefte voor de rest van de regio wordt onderzocht. Vooralsnog schat de gemeente de behoefte vanuit de eigen lokale bevolking in op ca. 200 woningen tot 2020.

In de Woonvisie is vermeld dat het aandeel jongeren van de bevolking minder wordt en het aandeel ouderen groter. Uit het woningmarktonderzoek is volgens de Woonvisie gebleken dat een grote behoefte bestaat aan nultredenwoningen en dat starters moeizaam hun plek vinden op de Texelse woningmarkt. Er bestaat weinig behoefte aan eengezinswoningen in Den Burg maar meer in de overige dorpen.

In de ruimtelijke onderbouwing is voorts geconcludeerd dat het bouwplan past binnen de Woonvisie en het RAP omdat het voorziet in vier nultredenwoningen en acht eengezinswoningen die voor wat betreft de prijs ook starterswoningen zijn.

6.2. Het college heeft zich, onder verwijzing naar de aan het besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing, op het standpunt gesteld dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de woningen waarin het bouwplan voorziet. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien dit standpunt voor onjuist te houden. Dat voor Texel in het RAP een uitzonderingspositie is toebedeeld en Texel daardoor niet mee is genomen bij het vaststellen van de behoefte voor de regio als geheel, maakt niet dat het college de regionale behoefte niet heeft onderzocht. In het RAP is gemotiveerd aangegeven hoe de invulling van de regionale behoefte voor Texel moet worden bepaald rekening houdend met de bijzondere situatie van Texel.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Slump w.g. Montagne
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2015

374-712.