Uitspraak 200100439/1


Volledige tekst

200100439/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 1 december 2000 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Buitenlandse Zaken.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 1998 is namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister), voorzover thans van belang, geweigerd een [nationaliteit] uittreksel van een geboorteakte te legaliseren.

Bij besluit van 22 februari 1999 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 december 2000, verzonden op 13 december 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 28 maart 2001. Deze faxberichten zijn aangehecht.

Bij brief van 10 augustus 2001 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht dat appellant geen kennis kan nemen van stukken of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in [land] verrichte verificatie-onderzoek.
Op 30 augustus 2001 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking gerechtvaardigd is. Op 21 september 2001 heeft appellant toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 Awb, verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.A. Venema, advocaat te Rozenburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.M. Wachter, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat legalisatie van het door appellant aangeboden geboortebewijs in ieder geval terecht is geweigerd op de grond dat de naam van de daarin vermelde informant onjuist is. Vast staat derhalve dat het door appellant ingestelde hoger beroep niet meer kan leiden tot legalisatie van voormeld geboortebewijs. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat appellant geen belang heeft bij een beoordeling ten gronde van het door hem ingestelde hoger beroep. De omstandigheid dat - naar appellant stelt - de beantwoording van de opgeworpen rechtsvragen van betekenis kan zijn voor een mogelijke, toekomstige legalisatie-aanvraag, is onvoldoende om zodanig belang aan te nemen.

2.2. Gelet op het vorenoverwogene dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002

242-397.