Uitspraak 200104617/1


Volledige tekst

200104617/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 8 augustus 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de Informatie Beheer Groep te Groningen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 november 1999 heeft de Informatie Beheer Groep (hierna: de IBG) het verzoek van appellant om de titel ingenieur (afgekort tot ir.) te mogen voeren afgewezen.

Bij besluit van 19 april 2000 heeft de IBG het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Afdeling diplomawaardering en onderwijsvergelijking van de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs Nuffic (hierna: Nuffic) van 16 maart 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 8 augustus 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 14 november 2001 heeft de IBG een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar appellant in persoon en de IBG, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, gemachtigde, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij brief van 15 september 1999 heeft appellant verzocht om op grond van artikel 7.23, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) de titel ingenieur, afgekort tot ir., te mogen voeren op grond van het door de American Society of Quality te Milwaukee, Wisconsin in de Verenigde Staten (verder: ASQ) verleende certificaat als "Certified Quality Engineer", (hierna: het certificaat). Bij het bij de rechtbank bestreden besluit heeft de IBG de afwijzing van dit verzoek gehandhaafd.

2.2. Op grond van artikel 7.23, derde lid, van de WHW, voor zover hier relevant, kan de IBG aan degene die op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een titel heeft verkregen, toestaan in de plaats van die titel in Nederland een van de titels genoemd in artikel 7.20 te voeren, indien de opleiding op grond waarvan die andere titel is verkregen, naar het oordeel van de IBG ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.

2.3. Gelet op de formulering van artikel 7.23, derde lid, van de WHW moet worden geoordeeld dat de IBG een zekere beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of de in het buitenland gevolgde opleiding ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.

2.4. Aan appellant is een certificaat verleend door de ASQ. De ASQ is geen instelling van hoger onderwijs binnen het Amerikaanse onderwijsbestel. Blijkens het verslag van de hoorzitting van verweerster op 26 januari 2000, heeft appellant dit erkend. Reeds hierom is het aan appellant verleende certificaat niet te vergelijken met een examen als bedoeld in artikel 7.23, derde lid, van de WHW en kon de IBG weigeren om aan appellant toe te staan om de titel van ingenieur te voeren.

2.5. Op grond van het door Nuffic op 26 januari 2000 uitgebrachte advies is verweerster in de beslissing op bezwaar tot het oordeel gekomen dat het certificaat een beroepskwalificatie en geen diploma is en dat het volgen van een opleiding voorafgaande aan het behalen van het certificaat niet is vereist.

Met de rechtbank ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerster bij het nemen van haar besluit van dit advies had behoren af te wijken.

De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de Informatie Beheer Groep in redelijkheid heeft kunnen besluiten appellant geen toestemming te verlenen tot het voeren van de titel ir..

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom

Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002

195-209.