Uitspraak 201501849/1/A1


Volledige tekst

201501849/1/A1.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2015 in
zaak nr. 13/1940 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2012 heeft het college aan VHR Projectontwikkeling B.V. vergunning verleend voor het aansluiten van een verzamelleiding op de openbare riolering ten behoeve van twee huisaansluitingen van de woningen [locatie 1] en [locatie 2] op gemaal nummer […], [locatie 3] te Rotterdam.

Bij besluit van 19 februari 2013 heeft het college het door [appellant] en [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 februari 2013 vernietigd, het besluit van 22 juni 2012 herroepen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door [belanghebbende], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman en W. van der Vliet, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] zijn met een verzamelleiding via het naastgelegen perceel [locatie 3] aangesloten op het reeds op dat perceel aanwezige gemaal.

2. De rechtbank heeft het besluit van 19 februari 2013 vernietigd en de bij het besluit van 22 juni 2012 verleende vergunning herroepen. De rechtbank heeft overwogen niet zelf voorziend de vergunning te weigeren en in plaats daarvan de door [appellant] gewenste eigen aansluiting van zijn woning aan de [locatie 1] op het openbaar riool te vergunnen. Zij is daartoe niet overgegaan nu daartoe een aanpassing van de aanvraag nodig is, terwijl onduidelijk is of vergunninghoudster VHR Projectontwikkeling B.V. daartoe bereid is en mogelijk in plaats daarvan tot intrekking van de aanvraag zal overgaan. Voorts heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, nu naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende causaal verband bestaat tussen de verleende vergunning en de door [appellant] gestelde schade.

Op 20 mei 2015 heeft VHR Projectontwikkeling B.V. de aanvraag om vergunning ingetrokken.

3. Met de intrekking van de aanvraag om vergunning in hoger beroep - na vernietiging van het besluit van 19 februari 2013 en de herroeping van het besluit van 22 juni 2012 - is het belang van [appellant] bij zijn hoger beroep deels komen te vervallen. Hij heeft nog wel belang wat betreft de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering om een vergunning te verlenen voor een afzonderlijke aansluiting op een aan te leggen pompput en om het college te veroordelen in de aanleg, het beheer en onderhoud van die pompput, en zijn vordering om schadevergoeding.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet zelf voorziend een vergunning heeft verleend voor een gewijzigde, afzonderlijke aansluiting van zijn woning op de openbare riolering door middel van een nieuw aan te leggen pompput overeenkomstig de aanwijzing van de bouwinspecteur en het college ten onrechte niet heeft veroordeeld tot de aanleg, het beheer en onderhoud van die pompput.

4.1. In deze procedure ligt geen daartoe strekkende aanvraag voor, zodat de rechtbank reeds daarom niet een vergunning heeft kunnen verlenen voor een gewijzigde aansluiting op de openbare riolering en het college niet heeft kunnen veroordelen in de aanleg, het beheer en onderhoud van de daartoe vereiste pompput.

Het betoog faalt.

5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering tot vergoeding van de schade bestaande uit het verwijderen van de bestaande huisaansluiting, de aanleg van de gewijzigde huisaansluiting op de openbare riolering en het herstel van zijn tuin heeft afgewezen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen causaal verband is tussen de in bezwaar gehandhaafde vergunning en de door hem gevorderde schade, aldus [appellant]. Het college heeft volgens hem ten onrechte niet handhavend opgetreden tegen het ontbreken van een rioleringsplan en het aanleggen van de riolering door VHR Projectontwikkeling B.V. in strijd met het Bouwbesluit. Hij voert voorts aan dat de vergunning weliswaar is verleend voor de legalisering van de eerder aangelegde aansluiting op de openbare riolering, maar de huisaansluiting op onrechtmatige wijze is gerealiseerd. De huisaansluiting loopt immers over meerdere percelen waartoe geen privaatrechtelijke voorzieningen zijn getroffen en voor de riolering op eigen terrein is een vergunning vereist, aldus [appellant].

5.1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

5.2. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij leidt.

5.3. Bij de oplevering van de woning van [appellant] in december 2011 was de riolering naar de openbare riolering reeds aangelegd. Naar aanleiding van klachten over de riolering heeft de bouwinspecteur bij brief van 21 december 2011 VHR Projectontwikkeling B.V. erop gewezen dat de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] ieder een eigen aansluiting op de openbare riolering dienen te krijgen en dat een rioleringsplan dient te worden overgelegd. Vervolgens heeft VHR Projectontwikkeling B.V. op 4 april 2012 vergunning aangevraagd ter legalisering van de aansluiting van een verzamelleiding ten behoeve van beide woningen op de openbare riolering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen causaal verband kan worden aangenomen tussen de besluiten van 22 juni 2012 en 19 februari 2013 enerzijds en de gestelde schade anderzijds, reeds nu de bestaande riolering niet op grond van de verleende vergunning is aangelegd.

Voorts wordt overwogen dat de in bezwaar gehandhaafde vergunning alleen is verleend voor het aansluitpunt op de openbare riolering en geen betrekking heeft op de wijze waarop de leidingen van de woning van [appellant] naar de openbare riolering zijn aangelegd. Hetgeen [appellant] aanvoert over het rioleringsplan voor de huisaansluiting, privaatrechtelijke belemmeringen en strijd met het Bouwbesluit heeft betrekking op de vergunningverlening voor de bouwactiviteit en de handhaving daarvan. De onderhavige procedure heeft daarop geen betrekking, zodat ook in zoverre geen causaal verband bestaat.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het verzoek om toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb terecht afgewezen.

Het betoog faalt.

6. Aan het door [appellant] aan de Afdeling verzochte rechtsoordeel of een vergunningplicht geldt voor de gerealiseerde aansluiting op de openbare riolering, wordt niet toegekomen. De aanvraag om vergunning is immers ingetrokken en voorts ligt in deze procedure geen verzoek om handhaving voor.

7. [appellant] betoogt dat het procesdossier onvolledig is en verzoekt de Afdeling daaraan de gevolgen te verbinden die deze als gepast voorkomen. Hij voert daartoe aan dat stukken met betrekking tot de interne communicatie tussen de afdelingen Stadsontwikkeling en Watermanagement van de gemeente Rotterdam en hun communicatie met VHR Projectontwikkeling B.V. ontbreken.

7.1. Het procesdossier bevat, naast het door het college overgelegde dossier, een reeks aan door [appellant] ingediende stukken. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien het college te verzoeken het procesdossier aan te vullen nu het over voldoende informatie beschikte om over de zaak te oordelen. Voorts wordt overwogen dat [appellant] niet heeft aangevoerd dat de Afdeling zonder aanvulling van het procesdossier niet kan beoordelen of de rechtbank terecht zijn vorderingen heeft afgewezen.

Het betoog faalt.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Hagen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015

270-761.