Uitspraak 201504520/4/R3


Volledige tekst

201504520/4/R3.
Datum uitspraak: 5 oktober 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende, verzoekers,

en

de raad van de gemeente Heeze-Leende,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Heeze 2015" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2015, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker] en bijgestaan door mr. S. Oord, en de raad, vertegenwoordigd door H. Marcus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voort is ter zitting M.G.T. van de Vin gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet voor het perceel [locatie] te Heeze in onder andere de bestemmingen "Wonen" en "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2". Dit perceel viel voorheen onder twee verschillende planologische regimes en lag wat betreft het deel met de woonbestemming in het plangebied van het bestemmingsplan "Kom Heeze" en wat betreft het deel met de bedrijfsbestemming in het bestemmingsplan "De Poortmannen 2015".

[verzoeker] en anderen wonen in de directe omgeving van voornoemd perceel. Zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal worden aangetast door de beoogde bedrijfsactiviteiten die het plan voor dit perceel mogelijk maakt en verzoeken om bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen, teneinde onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding daarvan te voorkomen.

3. [verzoeker] en anderen voeren aan dat dit plan voorziet in een nieuwe ontwikkeling. Volgens hen is dat in strijd met het beleid, zoals beschreven in de plantoelichting, waarin staat dat bedrijven bij woonbestemmingen zoveel mogelijk worden geweerd. De motivering van de raad dat de bestemming "Bedrijf" is opgenomen conform de verleende omgevingsvergunning van 30 oktober 2014 achten zij ontoereikend, nu die vergunning geen stand heeft gehouden na bezwaar. Volgens hen wordt via dit plan een nieuwe ontwikkeling toegestaan die juist onder het vorige plan niet mogelijk was. Zo is het ontsluiten van het bedrijf via de bestemming "Wonen" thans toegestaan zonder dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid hiervan is onderbouwd.

Verder achten [verzoeker] en anderen het van onbehoorlijk bestuur getuigen dat zij via het advies van de bezwarencommissie in de procedure tegen voornoemde omgevingsvergunning op de hoogte zijn gebracht van voorliggend bestemmingsplan.

Voorts voeren zij aan dat in dit plan geen afdoende afweging is gemaakt over de hoogte en omvang van de toegestane buitenopslag en de waarborgen met betrekking tot de afstanden tot perceelgrenzen.

4. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels van voorliggend plan zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijven tot en met categorie 2" bestemd voor bedrijven voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de in Bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

Ingevolge lid 5.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden tevens bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de "Tabel Bedrijven". In deze tabel is voor [locatie] als bedrijfsactiviteiten opgenomen de handel in auto's en motorfietsen, onderdelen reparatie en service.

Ingevolge artikel 19, lid 19.3.3, is het binnen de bestemming "Wonen" op onder andere het adres [locatie] toegestaan om het achterliggende bedrijf te ontsluiten.

5. In het vorige plan "De Poortmannen 2015" had het perceel, voor zover het binnen de begrenzing van dat bestemmingsplan lag, de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijf van categorie 1 tot en met 2".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels van dat plan waren de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 1 tot en met 2" bestemd voor bedrijven uit ten hoogste de categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), dan wel bedrijven die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met een perceelsoppervlakte van minimaal 1.000 m² en maximaal 5.000 m².

6. Bij besluit van 3 november 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, milieu en afwijken van de bestemming verleend voor het oprichten van een bedrijfsgebouw op het perceel [locatie]. Hiertegen is door een van de omwonenden bezwaar gemaakt. Door de bezwarencommissie is in het advies geconcludeerd dat niet aan het vereiste in artikel 3, lid 3.1, onder a, van de regels van het bestemmingsplan "De Poortmannen 2015" werd voldaan, dat het perceel minimaal 1.000 m² moet omvatten. Verder is opgemerkt dat de aangrenzende bestemming "Wonen", welke gronden binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Kom Heeze" lagen, een ontsluitingsweg ten behoeve van het bedrijf niet toelieten. Het college heeft in navolging van het advies het bezwaar gegrond verklaard en de bestreden omgevingsvergunning herroepen. Een nieuw besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning zal worden genomen zodra het bestemmingsplan "Kom Heeze 2015" in werking is getreden, aldus het besluit op bezwaar.

7. Voor zover [verzoeker] en anderen stellen dat zij ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte zijn gesteld van de voorbereidingen van voorliggend plan, overweegt de voorzieningenrechter dat daartoe geen wettelijke verplichting bestond.

8. In dit plan is met artikel 19, lid 19.3.3, van de planregels voorzien in een ontsluiting voor de op het achterste deel van het perceel toegekende bedrijfsbestemming. Noch uit de aan het plan ten grondslag liggende stukken noch uit het verhandelde ter zitting is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gebleken dat de raad alle betrokken belangen bij die ontsluiting voldoende heeft betrokken bij zijn afweging. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat een ontsluitingsweg op het perceel [locatie] op zeer kleine afstand van een van de woningen van [verzoeker] en anderen zal komen te liggen en hierbij niet is uitgesloten dat het woon- en leefklimaat zal worden aangetast. De raad heeft niet onderzocht in hoeverre deze mogelijke aantasting aanvaardbaar is. De enkele stelling van de raad dat er al een uitrit aanwezig is, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Daarbij is van belang dat deze uitrit thans alleen gebruikt mag worden ten behoeve van de woonbestemming en de gebruiksmogelijkheden in dit plan ten opzichte van het vorige plan worden uitgebreid. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

9. Voor zover [verzoeker] en anderen aanvoeren dat met de bestemming "Bedrijf" een nieuwe planologische ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, mist dat betoog feitelijke grondslag. Ook het vorige plan voorzag immers in een bedrijfsbestemming. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze bestemming aansluit bij het aan de zuidzijde liggende bedrijventerrein. De passages uit de plantoelichting waar [verzoeker] en anderen op wijzen zien op andere delen van het plangebied. Gelet hierop heeft de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid een bedrijfsbestemming kunnen toekennen aan het desbetreffende deel van het perceel. Evenwel is ter zitting naar voren gekomen dat het deel van het perceel met de bestemming "Bedrijf" alleen bereikbaar is via het voorste deel met de bestemming "Wonen". Gelet op de directe samenhang tussen een ontsluitingsweg en de bestemming "Bedrijf" ziet de voorzieningenrechter derhalve aanleiding om ook de bestemming "Bedrijf" op het perceel te schorsen.

10. Gelet op het voorgaande zal de beroepsgrond over de buitenopslag buiten bespreking blijven.

11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 13 april 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kom Heeze 2015" voor zover het betreft artikel 19, lid 19.3.3, van de planregels en het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor zover betrekking hebbend op perceel [locatie], Heeze;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Heeze-Leende tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III. gelast dat de raad van de gemeente Heeze-Leende aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.

w.g. Koeman w.g. Mercker
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2015