Uitspraak 201407452/1/A1


Volledige tekst

201407452/1/A1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2014 in zaak nr. 14/1522 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2013 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 56.874,50.

Bij besluit van 27 februari 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 24 september 2013 herroepen voor zover het betreft de hoogte van het bedrag dat in rekening wordt gebracht en de kosten voor het toepassen van bestuursdwang op € 49.264,50 vastgesteld.

Bij uitspraak van 24 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Heikens, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 1 december 2010 heeft het college [appellant] gelast de woonark in de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder aan de Zwanenburgerdijk te Zwanenburg, nabij kilometer 26,6, binnen zeven dagen te verwijderen en verwijderd te houden, onder aanzegging van bestuursdwang. Op 10 december 2010 is het college overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang en heeft het de woonark laten verwijderen en verplaatsen naar de Schipholdraaibrug, omdat de vaarweg naar de provinciale bewaarhaven te Heerhugowaard wegens ijsgang niet bevaarbaar was. Vervolgens is de woonark op 15 december 2010 verplaatst naar de remming tussen de Schipholdraaibrug en de Rijksbrug in de A9 en met sloten vastgemaakt. De woonark is nadien, aangezien de ligplaats bij de Schipholdraaibrug geen veilige plaats is om een woonark af te meren, ter bewaring op 5 januari 2011 verplaatst naar jachthaven Otto te Alsmeer. Op 31 mei 2013 is de woonark gesloopt en zijn de resten daarvan afgevoerd. De kosten van bestuursdwang zien op de bergingskosten, de bewaarkosten en de sloopkosten.

2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Ingevolge artikel 5:30, eerste lid, kan het bestuursorgaan, indien een meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken nadat zij is meegevoerd, kan worden teruggegeven, de zaak verkopen.

Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de zaak eerder verkopen, zodra de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

Ingevolge het vijfde lid, kan het bestuursorgaan, indien naar zijn oordeel verkoop niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom overdragen of laten vernietigen. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er aanleiding bestond om de kosten van bestuursdwang op nihil te stellen dan wel te matigen. Volgens [appellant] was van meet af aan bekend dat hij de kosten van de bestuursdwang niet kon voldoen en heeft hij voorts meermaals aangegeven de woonark zelf te willen slopen, zodat de kosten niet zo hoog op hadden hoeven lopen.

3.1. Dit betoog faalt. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en het verhaal van kosten van bestuursdwang in de regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 december 2006 in zaak nr. 200510119/1) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling dat voor het hierop maken van een uitzondering onder meer aanleiding kan bestaan, indien de aangeschrevene ten aanzien van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken of bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten van bestuursdwang in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Er is in dit geval niet gebleken van dergelijke of andere bijzondere omstandigheden die ertoe noopten de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van [appellant] te laten komen. De enkele stellingen van [appellant] dat bij het college van meet af aan bekend was dat hij de kosten van bestuursdwang, ook toen deze nog beperkt waren, niet kon voldoen en hij meermaals zou hebben aangegeven de woonark zelf te willen slopen zijn daarvoor onvoldoende, en bieden dan ook geen grond voor het maken van een uitzondering op de in artikel 5:25 van de Awb neergelegde regel dat bestuursdwang en kostenverhaal in beginsel samengaan. Van een afspraak met de betrokken handhavingsinspecteur, waar [appellant] ter zitting naar heeft verwezen en waaruit volgens hem zou volgen dat de kosten in redelijkheid niet voor zijn rekening behoren te komen, is voorts niet gebleken.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft kunnen afzien van het toepassen van de bevoegdheden als bedoeld in artikel 5:30 van de Awb. Daartoe voert hij aan dat hij de kosten die betaald moesten worden om de woonark terug te krijgen, niet kon voldoen en dit reeds op voorhand duidelijk was. Het college had vervolgens kunnen oordelen dat verkoop niet mogelijk was en de woonark eerder kunnen laten slopen. Het college heeft volgens [appellant] door geen gebruik te maken van zijn bevoegdheden als bedoeld in artikel 5:30 van de Awb de kosten onnodig hoog laten oplopen, terwijl al op voorhand duidelijk was dat de kosten van bestuursdwang de waarde van de woonark onevenredig zouden overstijgen en er sprake was van aanwezigheid van asbest. Het college had de woonark vanaf het begin al kunnen verkopen dan wel vernietigen, aldus [appellant]. In dit kader betoogt hij ook dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de indruk heeft gewekt dat de woonark emotionele waarde voor hem had.

4.1. De rechtbank heeft overwogen dat, voor zover al zou kunnen worden meegegaan in het standpunt van [appellant] dat artikel 5:30 van de Awb ook van toepassing is als de eigenaar van de zaak bekend is, het college af heeft kunnen zien van het toepassen van de bevoegdheden als bedoeld in dat artikel. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de woonark geen waarde had en onverkoopbaar was en aan de sloop vanwege de verwijdering van asbest hoge kosten verbonden waren. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [appellant] de indruk heeft gewekt dat de woonark, hoewel geen financiële, wel emotionele waarde voor hem had en hij prijs stelde op teruggave.

De bevoegdheid van het college om over te gaan tot vernietiging van de woonark volgt uit artikel 5:30, vijfde lid, van de Awb. Het college heeft met het overgaan tot vernietiging van de woonark toepassing gegeven aan deze bevoegdheid. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Anders dan het college heeft aangevoerd is dit artikel niet slechts van toepassing, indien de rechthebbende van een meegevoerde en opgeslagen zaak niet bekend is. Het voorgaande leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte niet eerder gebruik heeft gemaakt van de in artikel 5:30 van de Awb neergelegde bevoegdheden om de zaak te verkopen of te vernietigen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] niet heeft betwist dat de woonark geen waarde had en onverkoopbaar was, zodat verkopen, als bedoeld in artikel 5:30 eerste en tweede lid, van de Awb geen optie was. Voorts heeft [appellant] niet betwist dat aan de sloop vanwege de verwijdering van asbest hoge kosten waren verbonden, zodat vernietigen, als bedoeld in artikel 5:30, vijfde lid, van de Awb, niet direct aangewezen was. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat bij hem de indruk bestond dat [appellant] prijs stelde op teruggave van de woonark, zodat sloop van de woonark ook om die reden niet direct aangewezen was. Het college heeft, gelet op onder meer het bij de rechtbank in het kader van de beroepsprocedure met betrekking tot de last onder bestuursdwang door [appellant] gedane verzoek het college te gelasten de woonark aan hem terug te geven, van dit standpunt kunnen uitgaan.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn stelling dat sprake is van misbruik van bevoegdheid onvoldoende heeft onderbouwd. Hij voert daartoe aan dat het college ten onrechte de kosten van bestuursdwang op hem verhaalt, nu de woonark geen waarde heeft, het college de bevoegdheid had om de ark eerder te doen vernietigen en het college ten onrechte bang is voor precedentwerking.

5.1. Uit hetgeen hiervoor onder 3.1 en 4.1 is overwogen volgt dat er in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe noopten de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van [appellant] te laten komen, alsmede dat het college in redelijkheid af heeft kunnen zien van het eerder toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5:30, eerste en vijfde lid, van de Awb. Voor het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid bestaat dan ook geen grond.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015

580.