Uitspraak 200004690/1


Volledige tekst

200004690/1.
Datum uitspraak: 1 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging "Ondernemerskring Zevenhuizen-Moerkapelle", gevestigd te Zevenhuizen-Moerkapelle,
2. de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle,
appellanten,

en

gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 december 1999 heeft de gemeenteraad van Zevenhuizen-Moerkapelle, op voorstel van burgemeester en wethouders van 7/14 december 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Uitbreiding Nijverheidscentrum Zevenhuizen". Het besluit van de gemeenteraad is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 4 juli 2000, kenmerk DRGG/ARB/2000/571A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 3 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2000, en appellant sub 2 bij brief van 4 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2000, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben verweerders geen verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 en sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2001, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. G. van der Wende, advocaat te Capelle aan den IJssel, appellant sub 2, vertegenwoordigd door A.C.J.M. van der Stee, wethouder, J.F. Dijksman en J.L. Klink, ambtenaren van de gemeente, en bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Rotterdam, en verweerders, vertegenwoordigd door I.T.F. Vermeulen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is aldaar namens T.C. Middelman mr. M.J.H.M. Verhoeven, advocaat te Den Haag, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. Het plan maakt een uitbreiding aan de zuidzijde van het bedrijfsterrein Nijverheidscentrum in Zevenhuizen met ongeveer vier hectare (netto) mogelijk.

Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan het plan.

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.4. Verweerders hebben het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht omdat het plan niet waarborgt dat bedrijven, die gevestigd waren op de VINEX-locatie Nesselande (hierna: Nesselande), zich op het bedrijfsterrein zullen vestigen. Het vestigen van andere bedrijven is in strijd met de uitgangspunten van het streekplan.

2.5. Appellanten voeren aan dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plan.

Zij zijn van mening dat verweerders in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening handelen door als voorwaarde voor goedkeuring te stellen dat alleen bedrijven afkomstig van Nesselande op het bedrijventerrein mogen worden gevestigd. Een dergelijke eis is niet ruimtelijk relevant.

Voorts zijn verweerders destijds akkoord gegaan met de afspraken in het convenant tussen de gemeenten Rotterdam en Zevenhuizen-Moerkapelle om de ontwikkeling van Nesselande mogelijk te maken. De gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle heeft zich er niet toe verplicht de gronden van het bedrijventerrein exclusief voor bedrijven uit Nesselande te reserveren. Dit kan tevens worden afgeleid uit uitspraken van de zijde van de provincie tijdens de totstandkoming van het streekplan en uit de provinciale voortgangsrapportage “Ruimte voor Werk in Zuid-Holland”.

Ten slotte wijzen appellanten erop dat voor nieuwe bedrijven op de bestaande bedrijventerreinen in de kernen Zevenhuizen en Moerkapelle geen ruimte meer is.

2.6. Wat betreft het door het provinciaal bestuur gevoerde beleid inzake bedrijfsterreinen overweegt de Afdeling dat in het streekplan Zuid-Holland Oost (hierna: het streekplan) per kern een maximale bebouwingscontour is aangegeven ter beperking van het toekomstig ruimtegebruik. Wat betreft de kern Zevenhuizen is het plangebied in de “Bijlage bij de Beschrijving: maximale bebouwingscontouren” van het streekplan aangeduid als “potentieel te bebouwen gebied” ten behoeve van bedrijfsterrein.

Voor de streekplanperiode 1995-2004 voorziet het streekplan voor het deelgebied Midden-Holland in een additionele bedrijfsterreinbehoefte van 90 hectare. Van dit aantal is 65 hectare bestemd voor de Goudse regio en 25 hectare voor het overige deelgebied. De advisering over de verdeling en fasering inzake bedrijfsterreinen wordt overgelaten aan de regionaal economische overlegorganen. In de door verweerders op 3 maart 1998 vastgestelde Nota Streekplanuitvoering Zuid-Holland Oost zijn de aantallen vervolgens over de gemeenten, gelegen binnen het deelgebied Midden-Holland, verdeeld. De gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle komt op grond hiervan in de streekplanperiode niet in aanmerking voor bedrijfsterrein ingevolge het zogeheten programma additioneel bedrijventerrein.

Buiten dit kader hebben verweerders in genoemde nota besloten dat in Zevenhuizen vier hectare (netto) bedrijventerrein nodig is voor de nieuwbouw van bedrijven die verplaatst moeten worden ten gevolge van woningbouw ter plaatse van Nesselande. Vóór de op 1 januari 1995 doorgevoerde grenscorrectie waren deze bedrijven binnen de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle en daarmee binnen het streekplangebied Zuid-Holland Oost gelegen.

De Afdeling acht vorenstaand beleid en de nadere invulling daarvan niet onredelijk.

2.6.1 Los van de vraag of verweerders hun standpunt in al hun beleidsstukken eenduidig hebben verwoord, blijkt uit het vorenstaande dat aan het bedrijventerrein ingevolge provinciaal beleid in ieder geval primair een opvangfunctie toekomt voor bedrijven afkomstig uit Nesselande. De Afdeling overweegt verder dat het bestemmingsplan de vestiging van (alleen) andere bedrijven dan afkomstig uit Nesselande mogelijk maakt. Aldus zou een met de uitgangspunten van het streekplan strijdige situatie kunnen ontstaan.

De Afdeling overweegt dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening op zich geen grondslag biedt voor een regeling in de planvoorschriften, die enkel een specifieke groep van bedrijven toelaat die zich in niets anders onderscheidt van soortgelijke, andere bedrijven dan in hun herkomst. De herkomst van bedrijven is als zodanig bij het reguleren van gebruik van gronden voor bedrijfsdoeleinden niet relevant.

Dit laat onverlet dat een goede ruimtelijke ordening met zich kan brengen, dat bij het inrichten van een bedrijventerrein de opvangfunctie van dat terrein gewaarborgd wordt ten einde een (planologisch) knelpunt elders op te lossen. Het waarborgen van een zodanige functie kan op verschillende wijzen plaatsvinden, waarbij bij de keuze van de wijze onder meer betekenis toekomt aan het feit of de gemeente eigenares is van de uit te geven gronden en ten aanzien van de uitgifte van die gronden regelingen zijn getroffen die een opvangfunctie waarborgen.

Ter zitting hebben verweerders ter aanvulling van hun standpunt onder meer aangevoerd dat in de beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan kan worden opgenomen dat de gronden bedoeld zijn voor uitplaatsing van bedrijven gevestigd op de onderhavige VINEX-locatie.

In aansluiting hierop acht de Afdeling niet onaanvaardbaar indien in de beschrijving in hoofdlijnen wordt opgenomen dat het streven erop is gericht de eerste uitgifte van gronden binnen het plangebied uitsluitend te doen geschieden ten behoeve van bedrijven afkomstig van Nesselande. Daarbij betrekt zij de omstandigheid dat de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle eigenares is van het onderhavige terrein.

De Afdeling overweegt verder dat in het plan een dergelijke bepaling in een beschrijving in hoofdlijnen niet is opgenomen. Evenmin is op een nadere wijze veilig gesteld dat het bedrijventerrein alleen tot ontwikkeling zal worden gebracht indien de uit te geven terreinen benodigd zijn voor de verplaatsing van bedrijven die thans nog gevestigd zijn in Nesselande. De gemeenteraad heeft daarmee miskend dat een bedrijventerrein bij Zevenhuizen ingevolge provinciaal beleid alleen tot ontwikkeling mag worden gebracht in het kader van de uitplaatsing van bedrijven uit Nesselande. Volgens dit beleid is het niet de bedoeling de ontwikkeling van een regulier bedrijventerrein toe te staan. Verweerders hebben zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan strijdig is met het provinciaal beleid. Een tekort aan bedrijventerrein in de gemeente kan naar het oordeel van de Afdeling aan bedoelde strijdigheid niet afdoen.

2.6.2. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen zijn ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat.

w.g. Lauwaars w.g. De Vette
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2002

196-371.