Uitspraak 201502510/1/A3


Volledige tekst

201502510/1/A3.
Datum uitspraak: 23 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2015 in zaken nrs. 14/1544 en 14/4638 in het geding tussen:

[appellant]

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum (hierna: het algemeen bestuur).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2012 (lees: 2013) heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (thans en hierna: het algemeen bestuur) [appellant] gelast het gebruik van [locatie 1] en [locatie 2] te Amsterdam (hierna: de woningen) als hotel te staken en te laten staken onder oplegging van een dwangsom van € 3.900,00 per adres per week met een maximum van € 19.500,00.

Bij besluit van 27 september 2013 heeft het algemeen bestuur [appellant] in kennis gesteld van het toepassen van onmiddellijke bestuursdwang, waarbij het gebruik van de woningen als logiesgebouw is gestaakt en het gebouw voor de duur van drie maanden is gesloten. Daarbij heeft het algemeen bestuur [appellant] gelast het gebruik als logiesgebouw te (laten) staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 11 februari 2014 met kenmerk BWT 60-14-0017, voor zover thans van belang, heeft het algemeen bestuur het besluit van 30 januari 2012 (lees: 2013) ingetrokken en [appellant] gelast binnen twee dagen na dagtekening van dit besluit het gebruik van de woningen als hotel te staken en te laten staken onder oplegging van een dwangsom van € 50.000,00.

Bij besluit van 11 februari 2014 met kenmerk BJZ 98-13-0317 (hierna: het bestreden besluit I) heeft het algemeen bestuur het door [appellant] tegen het besluit van 27 september 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 24 juni 2014, voor zover thans van belang, heeft het algemeen bestuur het door [appellant] tegen het besluit van 11 februari 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het bestreden besluit I en het besluit van 26 juni 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang wordt toegepast zonder voorafgaande last.

Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, draagt een ieder die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan het bevoegd gezag, indien herhaaldelijke overtreding van artikel 1a naar het oordeel van het bevoegd gezag gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, besluiten dat gebouw te sluiten.

Ingevolge het tweede lid bepaalt het bevoegd gezag in het besluit, bedoeld in het eerste lid, de duur van de sluiting.

2. Het algemeen bestuur heeft aan het bestreden besluit I een advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 6 februari 2014 ten grondslag gelegd. Uit dit advies blijkt dat op 22 november 2012 is geconstateerd dat de woningen worden gebruikt als logiesgebouw/hotel. Op diezelfde dag is het gebouw met toepassing van spoedeisende bestuursdwang gesloten. Op 27 september 2013 is in samenwerking met de Brandweer Amsterdam-Amstelland wederom een controle uitgevoerd. Uit een door de brandweer opgestelde rapportage van 27 september 2013 en een op ambtsbelofte opgemaakt rapport van bevindingen van 30 september 2013 van toezichthouders van bouw- en woningtoezicht blijkt dat in het gebouw twee logiesverblijven met in totaal achttien slaapplaatsen en negen toeristen zijn aangetroffen en dat een vlucht- en brandonveilige situatie bestond. Omdat er gevaar bestond, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Woningwet, is besloten het gebouw met toepassing van spoedeisende bestuursdwang voor de duur van drie maanden te sluiten. In aanmerking genomen de voorgeschiedenis en de kans op herhaling achtte het algemeen bestuur sluiting voor de duur van drie maanden niet onredelijk.

Voorts wordt in het advies vermeld dat de woningen in strijd met het bestemmingsplan Burgwallen werden gebruikt als hotel.

3. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] niet heeft betwist dat de woningen werden gebruikt als logiesgebouw en uit de rapportage van de brandweer blijkt dat het gebouw op verscheidene punten niet voldeed aan de brandveiligheidsvoorschriften voor logiesgebouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het algemeen bestuur gezien de spoedeisende situatie bevoegd was om bestuursdwang toe te passen.

De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat in het besluit van 27 september 2013 is vermeld dat volgens het bestemmingsplan Burgwallen op [locatie 1] en [locatie 2] de bestemming Centrum-1 rust. Zij heeft overwogen dat met ingang van 11 september 2013 het bestemmingsplan Postcodegebied 1012 in werking is getreden en [locatie 1] en [locatie 2] de bestemming Centrum-3 hebben gekregen. Daarop heeft het algemeen bestuur toegelicht dat bij vergissing het verkeerde bestemmingsplan is vermeld, maar dat dit inhoudelijk geen gevolgen heeft. De rechtbank is het algemeen bestuur hierin gevolgd. Aan dit oordeel heeft zij ten grondslag gelegd dat de gronden met bestemming Centrum-3 niet zijn aangewezen voor hotels. In artikel 5.7 van het bestemmingsplan is weliswaar een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, maar volgens het Hotelbeleid 2012-2015 en de aanvullende notitie "Grenzen aan Hotelbeleid" van 26 november 2013 wordt niet meegewerkt aan realisatie van nieuwe hotels, zodat geen zicht op legalisatie bestaat, aldus de rechtbank.

4. [appellant] voert aan dat de woningen niet aan toeristen waren verhuurd, de huurder met naam en toenaam bekend is gemaakt en een afschrift van de huurovereenkomst ter beschikking is gesteld.

[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank zonder wettelijke grondslag het besluit van 27 september 2013 en het bestreden besluit I heeft gewijzigd en hem met het nadeel laat zitten. Dit steekt volgens [appellant] te meer, nu hij voor de tweede keer bestuursdwang heeft moeten ondergaan en hij het door overeenkomsten in de huursfeer niet in zijn macht had in te grijpen. Hij heeft al het mogelijke gedaan om van de huurder af te komen, aldus [appellant]. Daarbij voert hij aan dat de aanschrijvingen ook in materiële zin onjuist zijn en de begunstigingstermijn niet is aangepast.

4.1. Bij de rechtbank lag het bestreden besluit I ter toetsing voor, waarbij het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang van 27 september 2013 is gehandhaafd. De feiten en omstandigheden die zijn vermeld in het bestreden besluit I en het daaraan ten grondslag gelegde advies van de adviescommissie bezwaarschriften zijn ontleend aan het door de Brandweer Amsterdam-Amstelland opgestelde advies en het rapport van bevindingen van toezichthouders van de bouw- en woningtoezicht. Dat rapport is opgemaakt op ambtseed of ambtsbelofte, zodat in beginsel van de juistheid van hetgeen erin is weergegeven dient te worden uitgegaan. Derhalve moet ervan uit worden gegaan dat de woningen ingericht waren als logies en hotelmatig werden gebruikt. [appellant] is rechthebbende op de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Reeds hierom was het algemeen bestuur bevoegd [appellant] aan te schrijven en hem een last onder bestuursdwang op te leggen. Dat [appellant] het niet in zijn macht had in te grijpen, is voor het opleggen van een last onder bestuursdwang niet relevant.

Dat in het advies van 6 januari 2013 het onjuiste bestemmingsplan is vermeld, laat onverlet dat in de woningen ook een brand- en vluchtonveilige situatie is aangetroffen en dat hierin de grondslag is gelegen om met toepassing van de in artikel 17 van de Woningwet neergelegde bevoegdheid daartegen handhavend op te treden. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de vermelding van het onjuiste bestemmingsplan geen grond biedt voor vernietiging van het bestreden besluit I. Voorts heeft [appellant] zijn betoog dat dit besluit onjuist is niet gemotiveerd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat spoedeisende bestuursdwang kan worden toegepast zonder voorafgaande last en zonder begunstigingstermijn.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn beroepsgrond dat het algemeen bestuur misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid door zonder grondslag de sleutels van de woningen niet drie, maar bijna vier maanden na toepassing van bestuursdwang onder zich te houden, terwijl hij na drie maanden verscheidene malen heeft verzocht om teruggave van de sleutels.

5.1. Door het algemeen bestuur is onbetwist gesteld dat het bereid was de sleutels aan [appellant] terug te geven indien hij deze zelf zou ophalen dan wel iemand zou machtigen dat voor hem te doen. Voorts is door het algemeen bestuur onbetwist gesteld dat [appellant] daartoe niet bereid was en dat hij eerst op 27 januari 2014 iemand daartoe heeft gemachtigd. Ter zitting bij de Afdeling is namens het algemeen bestuur toegelicht dat het uit een oogpunt van bewijs en ter voorkoming van civielrechtelijke aansprakelijkheid eist dat de eigenaar de sleutels zelf komt ophalen dan wel dat de eigenaar iemand daartoe machtigt. De Afdeling is van oordeel dat het algemeen bestuur dit kan eisen. Nog daargelaten wat de rechtsgevolgen van het feitelijk handelen van het algemeen bestuur voor het bestreden besluit I zouden zijn, bestaat geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid en de rechtbank om die reden het bestreden besluit I had moeten vernietigen.
Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het algemeen bestuur bevoegd was de last onder dwangsom van 30 januari 2013 in te trekken en in plaats daarvan een nieuwe last op te leggen met een hogere dwangsom. Hij voert daartoe aan dat de grondslag hiervoor ontbreekt nu naar aanleiding van de eerdere last geen overtreding meer heeft plaatsgevonden, zodat geen aanleiding bestond [appellant] ertoe te bewegen de verweten overtredingen te staken en gestaakt te houden.

6.1. De reden om de last onder dwangsom van 30 januari 2013 in te trekken en in plaats daarvan een nieuwe last op te leggen met een hogere dwangsom, was volgens het algemeen bestuur gelegen in het feit dat ondanks eerdere aan [appellant] opgelegde herstelsancties, op 27 september 2013 is geconstateerd dat opnieuw diverse overtredingen zijn begaan. Geen rechtsregel staat er aan in de weg dat het bestuursorgaan om die reden de last intrekt en een nieuwe last met hogere dwangsom oplegt. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

7. Voor het overige heeft [appellant] in het hogerberoepschrift volstaan met ongemotiveerde verwijzing naar bezwaar- en beroepsgronden. Dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu hieruit niet volgt dat en waarom de rechtbank niet tot ongegrondverklaring van de beroepen heeft kunnen komen.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

w.g. Slump

voorzitter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015

382-818.