Uitspraak 200005788/1


Volledige tekst

200005788/1.
Datum uitspraak: 1 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 oktober 2000 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Boxtel.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 8 december 1998 hebben burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: burgemeester en wethouders) aan KPN Vastgoed & Facilities B.V., gevestigd te Eindhoven onder het verlenen van vrijstellingen als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunningen verleend voor het oprichten van twee vakwerkmasten ten behoeve van de telefonie.

Bij besluit van 23 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 10 februari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 27 oktober 2000, verzonden op 8 november 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2001, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn belang niet rechtstreeks is betrokken bij de op 8 december 1998 verleende bouwvergunningen voor het oprichten van twee zendmasten.

2.2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: de wet) kan een belanghebbende bij een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de wet wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.3. Om als belanghebbende in de zin van de wet te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Bepalend is in dit verband in de eerste plaats of appellant in de nabijheid van het te bebouwen perceel woonachtig is en zicht heeft op het (op te richten) bouwwerk.

Niet in geschil is dat de dichtstbijzijnde zendmast, te weten die ter hoogte van de fietstunnel [locatie], zich op een afstand van meer dan 160 meter van het erf van de woning van appellant bevindt. Tussen dat erf en de mast staan bomen die in ieder geval gedurende de periode dat deze blad dragen het zicht daarop vanuit de achtertuin van appellant ontnemen. In de winterperiode is de mast blijkens het overgelegde fotomateriaal zeer vaag zichtbaar. De andere mast staat op een afstand van ongeveer 4 kilometer.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit dien hoofde het belang van appellant niet rechtstreeks is betrokken bij de voor de zendmasten verleende vrijstellingen en bouwvergunningen.

Appellant heeft voorts geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat in zijn tuin en woning sprake is van schadelijke straling van de zendmasten, die maakt dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt.

Hetgeen appellant overigens als zijn belangen heeft aangevoerd, onderscheidt hem niet van anderen.

2.4. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de voor de zendmasten verleende vrijstellingen en bouwvergunningen en dat burgemeester en wethouders zijn bezwaar daartegen om die reden terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Meer w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2002

71.