Uitspraak 200103784/1


Volledige tekst

200103784/1.
Datum uitspraak: 1 mei 2002.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats]

en

gedeputeerde staten van Groningen,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2001 heeft de gemeenteraad van Groningen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 februari 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Van Starkenborgh".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 22 mei 2001, no. 2001-5080/21/B.12, RBB, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2002, waar appellant in persoon en verweerders, vertegenwoordigd door J. Koopmans, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Voorts zijn burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, vertegenwoordigd door mr. I. Hop, ambtenaar der gemeente, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het plan heeft betrekking op een gebied ten oosten van de ringweg Noordzeeweg en ten noorden van het Van Starkenborghkanaal en voorziet in de bouw van een nieuwe woonwijk met ongeveer 300 woningen.

Verweerders hebben bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.

2.2. Appellant heeft aangevoerd dat de uitnodiging voor de gemeentelijke hoorzitting niet van het gemeentebestuur afkomstig was maar van [naam v.o.f.]. Dit bezwaar steunt niet op een bij verweerders ingebrachte bedenking.

In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een bij gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.

Dit is slechts anders voor zover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een bedenking in te brengen.

Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor.

Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.4. Wat betreft het bezwaar van appellant dat hij en een andere reclamant een persoonlijke kennisgeving van de terinzagelegging van het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad hadden moeten ontvangen, is de Afdeling van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de bekendmaking van de terinzagelegging. In de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een vaststellingsbesluit van een bestemmingsplan.

2.5. Appellant stelt dat verweerders ten onrechte het plandeel met de bestemming “Verkeersdoeleinden (V)” hebben goedgekeurd. Hij is onder meer van mening dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om de verkeersveiligheid te kunnen waarborgen op de kruisingen van de straten van de woonwijk met de Ulgersmaweg. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij zijn bezwaar met betrekking tot de geluidbelasting vanwege de buiten het plangebied lopende Noordzeeweg intrekt.

2.6. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Zij menen in navolging van het gemeentebestuur dat de verkeerssituatie door het instellen van een 30 km-maatregel, niet zal leiden tot een verslechtering ten opzichte van de huidige en dat niet behoeft te worden gevreesd voor de verkeersveiligheid.

2.7. De Afdeling neemt het volgende in aanmerking. De nieuwe woonwijk zal voor gemotoriseerd verkeer via de Beijumerweg en de Ulgersmaweg worden ontsloten. In de plantoelichting wordt er van uitgegaan dat de huidige intensiteit voor de Ulgersmaweg 3000 motorvoertuigen per etmaal is en dat de toename door de aanleg van de nieuwe woonwijk 1500 motorvoertuigen per etmaal zal bedragen. Bij een spitsuurintensiteit van 10% en drie kruispunten zullen in het spitsuur 50 auto’s per kruising uitrijden en in totaal ongeveer 280 auto’s op de Ulgersmaweg rijden.

Op 25 april 2001 heeft de gemeenteraad het stuk “Categoriseringsvisie” vastgesteld, waarin voor het gedeelte van de Ulgersmaweg ter hoogte van de nieuwe woonwijk een 30 km-maatregel wordt voorgesteld. Blijkens de stukken is de verwachting dat door deze maatregel de verkeersveiligheid zal worden verbeterd en het sluipverkeer ontmoedigd, waardoor de verkeersintensiteit zal afnemen tot 2800 motorvoertuigen per etmaal in 2010. Gelet hierop hebben verweerders er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat ten gevolge van de aanleg van de nieuwe woonwijk de verkeersbelasting niet zodanig zal zijn dat voor een verkeersonveilige situatie moet worden gevreesd.

Ten aanzien van de wens van appellant een zogeheten knip in de Ulgersmaweg aan te brengen, overweegt de Afdeling dat het plan aan het treffen van zo een maatregel niet in de weg staat. Tevens heeft de vertegenwoordiger van het gemeentebestuur ter zitting verklaard dat een voorstel voor een knip in de Ulgersmaweg net buiten het plangebied na het doorlopen van de inspraakprocedure in september aan de raad zal worden voorgelegd. Verwacht mag worden, gelet op hetgeen ter zitting daaromtrent is verklaard, dat de knip daadwerkelijk zal worden gerealiseerd.

Gezien al het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep is - voor zover ontvankelijk - ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het het bezwaar dat de uitnodiging voor de hoorzitting niet van het gemeentebestuur afkomstig was maar van [naam v.o.f.] betreft;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2002.

176-290.