Uitspraak 201500590/1/A3


Volledige tekst

201500590/1/A3.
Datum uitspraak: 26 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid BaZ Exploitatie B.V. en BaZ Beheer B.V. (hierna samen en in enkelvoud: BaZ), beide gevestigd te Schiermonnikoog,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 december 2014 in zaak nr. 14/2044 in het geding tussen:

BaZ

en

de burgemeester van Schiermonnikoog.

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft de burgemeester BaZ onder oplegging van een dwangsom met inachtneming van een begunstigingstermijn van vier weken na de verzenddatum van dit besluit gelast de overtreding van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) te beëindigen.

Bij besluit van 27 november 2013 heeft de burgemeester het door BaZ daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 december 2014 heeft de rechtbank het door BaZ daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft BaZ hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2015, waar BaZ, vertegenwoordigd door haar [bestuurder], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.C.J. van den Berg en M.A Mulder, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet, is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Ingevolge het derde lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de DHW wordt voor de toepassing van het bij of krachtens de DHW bepaalde onder horecabedrijf verstaan: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

Ingevolge artikel 3 is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.

2. Niet in geschil is dat BaZ in strijd met artikel 3 van de DHW heeft gehandeld, zodat de burgemeester terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In geschil is het oordeel van de rechtbank dat in dit geval, ten tijde van belang, geen concreet zicht op legalisatie bestond. De rechtbank heeft aan dit door haar gegeven oordeel de overweging ten grondslag gelegd dat, hoewel BaZ op 26 juli en 23 november 2013 onderscheiden aanvragen voor verlening van een DHW-vergunning heeft ingediend, de burgemeester deze aanvragen, nadat hij BaZ in de gelegenheid heeft gesteld deze aanvragen aan te vullen, wegens de onvolledigheid ervan, bij onderscheiden besluiten van 11 september 2013 en 8 januari 2014 buiten behandeling heeft gesteld en dat deze besluiten, nu BaZ daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, in rechte vaststaan.

3. BaZ betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester voormelde aanvragen op grond van een onjuist criterium buiten behandeling heeft gesteld.

3.1. Nu de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat de besluiten, waarbij de burgemeester deze aanvragen buiten behandeling heeft gesteld, in rechte vaststaan, faalt het betoog.

4. BaZ betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de burgemeester een door BaZ op 19 mei 2014 ingediende aanvraag voor verlening van een DHW-vergunning heeft ingewilligd.

4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze aanvraag en de inwilliging ervan niet aan het besluit van 27 november 2013 kunnen afdoen, reeds omdat deze aanvraag en inwilliging op feiten en omstandigheden zijn gebaseerd die ten tijde van het besluit van 27 november 2013 niet bij de burgemeester bekend waren of behoorden te zijn.

Dit betoog faalt eveneens.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. Borman w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015

610.