Uitspraak 201403194/1/R2


Volledige tekst

201403194/1/R2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Nijmegen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Nijmegen,
3. de stichting Stichting Christelijke Basisschool De Klokkenberg
(hierna: de Stichting), gevestigd te Nijmegen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Oost - 1 (Ubbergseveldweg-Kopseweg)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en de Stichting hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 17 september 2014 is het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" gewijzigd vastgesteld.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het besluit van 17 september 2014 naar voren te brengen. [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 2] en de Stichting hebben hiervan gebruik gemaakt. De Stichting heeft tevens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ing. L.B. Houterman, [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. E.A.W. Driest, advocaat te Leiden, de Stichting, vertegenwoordigd door R.A.M.R. van der Hoek en J.H.A. Janssen, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door ir. M.D.P. Verstappen en drs. B.A. Crebolder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Bij besluit van 28 januari 2015 heeft de raad onder meer het besluit van 17 september 2014 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" ingetrokken.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Awb.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het besluit van 28 januari 2015 naar voren te brengen. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] hebben hiervan gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 28 april 2015, waar [gemachtigde], [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. E.A.W. Driest, advocaat te Leiden, de Stichting, vertegenwoordigd door R.A.M.R. van der Hoek, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. B.A. Crebolder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Besluiten

2. Bij besluit van 26 februari 2014 is het bestemmingsplan "Nijmegen Oost - 1 (Ubbergseveldweg-Kopseweg)" vastgesteld.

Bij besluit van 17 september 2014 is het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" gewijzigd vastgesteld. Met het besluit van 17 september 2014 heeft de raad het bij besluit van 26 februari 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Nijmegen Oost - 1 (Ubbergseveldweg-Kopseweg)" overschreven en voor de gronden waarop het besluit van 26 februari 2014 betrekking heeft een gewijzigd planologisch regime vastgesteld.

Bij besluit van 28 januari 2015 (hierna: het intrekkingsbesluit) heeft de raad onder meer het besluit van 17 september 2014 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" ingetrokken.

Intrekkingsbesluit

3. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Door het intrekkingsbesluit van 28 januari 2015 is het bestemmingsplan "Nijmegen Oost - 1 (Ubbergseveldweg-Kopseweg)" van 26 februari 2014 opnieuw het geldende planologische regime voor de door [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] bestreden plandelen. Gelet hierop hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb een beroep van rechtswege tegen het intrekkingsbesluit.

De Stichting heeft ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geen beroep van rechtswege tegen het intrekkingsbesluit, omdat zij daarbij onvoldoende belang heeft nu dit besluit tot gevolg heeft dat het besluit van 17 september 2014, waartegen zij bezwaren heeft, wordt ingetrokken.

4. De bezwaren van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] tegen het intrekkingsbesluit zijn gericht op de werkwijze van de raad. De werkwijze van de raad leidt volgens hen tot een rechtsonzekere situatie voor omwonenden. Hiertoe voeren zij aan dat de raad hen niet op de hoogte heeft gesteld van het intrekkingsbesluit en dat uit dit besluit niet blijkt welke gevolgen dit besluit heeft voor de planologische situatie op de door hen bestreden plandelen.

4.1. Vaststaat dat het besluit van 28 januari 2015 waarin is vermeld dat de raad het besluit van 17 september 2014 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" bij dat besluit heeft ingetrokken, is bekendgemaakt. De Afdeling overweegt dat de raad bevoegd is tot het intrekken van het besluit van 17 september 2014, met als gevolg dat het bestemmingsplan "Nijmegen Oost - 1 (Ubbergseveldweg-Kopseweg)" van 26 februari 2014, dat de raad in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening, herleeft. De raad heeft toegelicht dat het bij besluit van 26 februari 2014 vastgestelde plan "Nijmegen Oost - 1 (Ubbergseveldweg-Kopseweg)" onbedoeld is overschreven door het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" van 17 september 2014. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het intrekkingsbesluit leidt tot een rechtsonzekere situatie.

4.2. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] tegen het intrekkingsbesluit van 28 januari 2015 ongegrond.

Besluit van 17 september 2014

5. Tijdens de zitting van 16 december 2014 is door [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] te kennen gegeven dat het besluit van 17 september 2014 waarbij het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" gewijzigd is vastgesteld, tegemoet komt aan hun bezwaren. Gelet hierop hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geen beroep van rechtswege tegen dit besluit.

Nu het besluit van 17 september 2014 als gevolg van het intrekkingsbesluit is ingetrokken en het intrekkingsbesluit gelet op het hiervoor onder 4.1 overwogene in stand blijft, heeft de Stichting geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 17 september 2014. Een dergelijk belang is door haar ook niet gesteld. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Stichting tegen het besluit van 17 september 2014 niet-ontvankelijk.

Besluit van 26 februari 2014

6. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het bestemmingsplan "Nijmegen Oost - 1 (Ubbergseveldweg-Kopseweg)" van 26 februari 2014 (hierna: het plan) het geldende planologische regime is voor de door [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] bestreden plandelen.

7. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

8. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw schoolgebouw voor basisschool De Klokkenberg en in de ontwikkeling van nieuwe woningen op gronden op de hoek van de Ubbergseveldweg/Kopseweg (hierna: het perceel). Het op het perceel aanwezige bestaande schoolgebouw van basisschool De Klokkenberg is aan de noordzijde van het perceel gesitueerd en is vrijwel volledig in een bouwlaag gerealiseerd. De zuidzijde van het perceel ter hoogte van de Ubbergseveldweg is in de bestaande situatie onbebouwd en heeft een groen karakter.

9. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2], allen wonend in de directe omgeving van het perceel, betogen dat het voorziene schoolgebouw zal leiden tot aantasting van de privacy door inkijk vanuit de school in de woningen en tot vermindering van het uitzicht. In dit verband wijzen zij erop dat de bouwhoogte van dit gebouw is verruimd van 6 naar 8 meter ten opzichte van het voorheen geldende plan en dat het nieuwe schoolgebouw met bijbehorende speelvoorzieningen dichterbij hun woningen kan worden gerealiseerd. Voorts voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat door het plan hinder vanwege lichtreflectie zal ontstaan en brengen [appellanten sub 2] naar voren dat door de verruiming van de maximale bouwhoogte van het schoolgebouw in de winterperiode lichtvermindering zal optreden ter plaatse van hun woning.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat door het plan de situatie voor omwonenden weliswaar verandert, maar dat deze verandering niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ten opzichte van de bestaande situatie.

9.2. Het plan voorziet aan de zuidzijde van het perceel in de ontwikkeling van een nieuw schoolgebouw. Daartoe is in de verbeelding aan deze gronden de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduidingen "bouwvlak", "maximum bouwhoogte (m) = 8" en "maximum goothoogte (m) = 8)" toegekend. De gronden tussen de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] hebben de bestemming "Groen".

9.3. Ingevolge artikel 1, lid 1.61, van de planregels wordt onder maatschappelijke voorzieningen verstaan: het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, onzelfstandige woonvormen, uitvaartcentrum en bibliotheek.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat nieuwe geluidgevoelige functies alleen zijn toegestaan voor zover voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;

b. bijbehorende voorzieningen zoals: verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen;

c. wadi’s, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;

d. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein (p) enkel bestemd voor verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, inritten en wegen, en bijgebouwen ten behoeve van afvalopslag, opslag van tuingereedschap, fietsenstallingen en daaraan gelijk te stellen functies.

Ingevolge artikellid 5.2, onder 5.2.2, sub a, mogen hoofdgebouwen uitsluitend worden opgericht binnen de aanduiding "bouwvlak".

Ingevolge sub b, onder 2, mogen de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen binnen de aanduiding "bouwvlak" niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum goot- en bouwhoogte" is aangegeven.

9.4. Gelet op de planregels mag het voorziene schoolgebouw met een maximale goot- en bouwhoogte van 8 meter alleen binnen de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht. Vaststaat dat de dichtstbijzijnde woning, de woning van [appellanten sub 2], op een afstand van ongeveer 18 meter van het bouwvlak ligt. De woningen van [appellant sub 1] en anderen liggen op een afstand van ongeveer 27 meter en verder. Gelet op deze afstanden tussen de woningen en het voorziene schoolgebouw en gezien de tussen de woningen en het voorziene schoolgebouw bevindende groenstrook van 7,5 meter breed, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de privacy van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] door het plan onevenredig wordt aangetast. Verder hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het plan een onaanvaardbare hinder vanwege lichtreflectie tot gevolg heeft.

Voorts staat vast dat het voorziene schoolgebouw dichterbij de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] wordt gebouwd dan het bestaande schoolgebouw. Weliswaar treedt hierdoor vermindering van het uitzicht vanuit deze woningen op, maar mede gelet op de hiervoor genoemde afstanden tussen de woningen en het voorziene schoolgebouw en de beperkte verhoging van de maximale bouwhoogte, heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de verwezenlijking van het plan zijn gemoeid dan aan de belangen van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] bij behoud van hun uitzicht.

Daarnaast blijkt uit de stukken dat de raad een studie heeft verricht naar de gevolgen van het plan voor de bezonningssituatie en schaduwwerking op het perceel en ter plaatse van de nabijgelegen woningen, waaronder de woning van [appellanten sub 2]. De studie heeft betrekking op de situaties op 21 maart en 21 juni om 10:00 en 16:00 uur en op 21 september om 10:00, 12:00, 14:00 en 16:00 uur. Blijkens de bezonningsstudie heeft het plan geen gevolgen voor de bezonning op het perceel van [appellanten sub 2]. Voorts heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat tevens de bezonningssituatie en schaduwwerking ter plaatse van de woning van [appellanten sub 2] op 21 december is bezien. Volgens de raad heeft het voorziene schoolgebouw in de winterperiode tot 10:00 uur schaduwwerking op de eerste bouwlaag van de woning van [appellanten sub 2]. [appellanten sub 2] hebben deze uitkomst niet gemotiveerd betwist. Dit betekent dat het voorziene schoolgebouw in de winterperiode weliswaar leidt tot enige vorm van schaduwwerking op de woning van [appellanten sub 2], maar gelet op het beperkte verlies aan zoninval leidt het plan niet tot een onaanvaardbare lichtvermindering ter plaatse van hun woning.

De betogen falen.

9.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat het plan leidt tot waardedaling van hun woningen, overweegt de Afdeling dat wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van deze woningen van betreft, geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming van planschade bestaat een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat voor de in het plan opgenomen woonbestemming een gedegen onderbouwing ontbreekt. In dit verband wijzen [appellant sub 1] en anderen op een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] dat nu de voorziene woningbouw een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, in de plantoelichting ten onrechte niet is beschreven dat deze voorziet in een actuele regionale behoefte.

10.1. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen is neergelegd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

10.2. Het plan voorziet aan de noordzijde van het perceel in de bouw van nieuwe woningen. Daartoe is in de verbeelding aan deze gronden de bestemming "Woongebied" toegekend. Uit artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, van de planregels volgt dat de voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen.

10.3. De raad heeft toegelicht dat op de gronden met de bestemming "Woongebied" en de aanduiding "bouwvlak", gelet op de omvang daarvan, niet meer dan vijf woningen kunnen worden gerealiseerd. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] hebben dit niet betwist. De Afdeling is van oordeel dat gelet op de kleinschaligheid van de woningbouw die het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro hierop niet van toepassing, zodat in de plantoelichting niet behoefde te zijn beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval niet van toepassing is, neemt echter niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte woningen binnen de planperiode in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan dient te zijn onderbouwd. Uit de stukken, waaronder de plantoelichting, blijkt dat de raad de behoefte naar de in het plan voorziene woningen heeft onderzocht. Het door [appellant sub 1] en anderen naar voren gebrachte standpunt dat in de omgeving veel woningen te koop staan of in aanbouw zijn, leidt, gelet op de planperiode van tien jaar, niet tot het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen de planperiode aan het in het plan voorziene aantal van maximaal vijf woningen behoefte bestaat.

De betogen falen.

10.4. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat aan het gestelde in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro niet is voldaan en de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Woongebied" en de aanduiding "bouwvlak" voor de gronden aan de noordzijde van het perceel strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De betogen falen.

11. [appellanten sub 2] betogen dat bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen verkeersonderzoek is verricht.

11.1. In de plantoelichting is vermeld dat het halen en brengen van de schoolkinderen thans plaatsvindt op de Kopseweg en dit met het voorliggende plan niet wijzigt. De verkeersstromen ten behoeve van de school zullen derhalve niet veranderen. Daarbij komt dat in de plantoelichting is vermeld dat de schoolcapaciteit wordt teruggebracht van vijftien naar negen lokalen. Weliswaar voorziet het plan in maximaal vijf nieuwe woningen die mogelijk verkeerseffecten met zich kunnen brengen, maar [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene woningen leiden tot een dusdanige toename van verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie op het perceel dat bij de voorbereiding van het plan een verkeersonderzoek had moeten worden verricht.

Het betoog faalt.

12. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat het plan ten onrechte parkeren ten behoeve van het voorziene schoolgebouw op eigen terrein mogelijk maakt. Volgens hen hadden hun belangen bij het realiseren van het nieuwe schoolgebouw op grotere afstand van hun woningen moeten prevaleren boven het belang bij parkeren op eigen terrein.

Voorts betogen zij dat indien parkeren op eigen terrein noodzakelijk is, de gebruikers van het voorziene schoolgebouw een lagere parkeerbehoefte hebben dan is berekend op basis van de parkeernormen in het gemeentelijk parkeerbeleid.

12.1. De raad heeft toegelicht dat het gemeentelijk uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein plaats vindt. In de omstandigheden die [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, heeft de raad geen aanleiding gezien om van het voornoemde uitgangspunt af te wijken. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Voorts hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] niet onderbouwd dat de gebruikers van het voorziene schoolgebouw een lagere parkeerbehoefte hebben dan de door de raad en de Stichting gestelde benodigde twaalf parkeerplaatsen.

De betogen falen.

13. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat zij lichthinder van het plan zullen ondervinden, nu binnen de bestemmingen "Groen" en "Maatschappelijk" lichtmasten met een bouwhoogte van 10 meter onderscheidenlijk 15 meter zijn toegestaan.

13.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub c, van de planregels mag binnen de bestemming "Groen" de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2 meter, de bouwhoogte van palen, (licht)masten en ballenvangers en geluidwerende voorzieningen niet meer dan 15 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.2, sub d, aanhef en onder 3, mogen binnen de bestemming "Maatschappelijk" erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zowel binnen als buiten de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht met dien verstande dat de bouwhoogte van palen en (licht)masten niet meer dan 10 meter mag bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, niet meer dan 4 meter.

13.2. De Afdeling overweegt dat ter zitting door de Stichting naar voren is gebracht dat zij niet hecht aan de toegestane lichtmasten binnen de bestemmingen "Groen" en "Maatschappelijk". Voorts heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat het plan onbedoeld lichtmasten op het perceel mogelijk maakt. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover binnen de bestemmingen "Groen" en "Maatschappelijk" lichtmasten met een bouwhoogte van 10 meter onderscheidenlijk 15 meter zijn toegestaan, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

De betogen slagen.

14. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat het plan vanwege de situering van het voorziene schoolgebouw met bijbehorende speelvoorzieningen leidt tot een toename van de geluidbelasting op de gevel van hun woningen. Bij de voorbereiding van het plan is volgens hen ten onrechte geen geluidonderzoek verricht of anderszins aangetoond dat het plan voor het aspect geluid een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen garandeert. In dat verband wijzen zij erop dat voor hun woningen niet wordt voldaan aan de opgenomen richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeente 2009 (hierna: VNG-brochure). Volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] had een richtafstand van 30 meter tussen het voorziene schoolgebouw met bijbehorende speelvoorzieningen en hun woningen in acht moeten worden genomen, nu de raad wel een afstand van 30 meter aanhoudt tussen de in het plan voorziene nieuwe woningen en het voorziene schoolgebouw en gezien de omstandigheid dat het perceel voldoende ruimte biedt voor een nieuw schoolgebouw op een afstand van 30 meter van hun woningen.

14.1. De raad brengt naar voren dat het wat betreft de afstand tussen het nieuwe schoolgebouw en de omringende bestaande woningen in dit geval gaat om een bestaande situatie die niet op basis van de richtafstanden van de VNG-brochure wordt beoordeeld. Voorts acht de raad de afstand tussen het nieuwe schoolgebouw en de omringende bestaande woningen gelet op de stedelijke omgeving aanvaardbaar.

14.2. Vaststaat dat de dichtstbijzijnde woning de woning van [appellanten sub 2] is. De gevel van deze woning ligt op een afstand van minder dan 10 meter van de gronden waaraan in het plan de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend en waar het schoolterrein is voorzien. De woning van [appellanten sub 2] ligt op een afstand van ongeveer 18 meter van het binnen de bestemming "Maatschappelijk" opgenomen bouwvlak, waar het schoolgebouw is voorzien. Daarbij komt dat de gevel van de woning van [appellanten sub 2] grenst aan de in het plan opgenomen groenbestemming op grond waarvan in de planregels tevens sport- en speelvoorzieningen zijn toegestaan. Ook verscheidene gevels van de woningen van [appellant sub 1] en anderen liggen op een afstand van ongeveer 13 meter van de gronden met de bestemming "Groen" en ongeveer 18 meter van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk". Voorts liggen de woningen van [appellant sub 1] en anderen op een afstand van ongeveer 27 meter en verder van het binnen de bestemming "Maatschappelijk" opgenomen bouwvlak. Voor zover de raad stelt dat het wat betreft de afstand tussen het nieuwe schoolgebouw en de omringende bestaande woningen in dit geval gaat om een bestaande situatie die niet op basis van de richtafstanden van de VNG-brochure wordt beoordeeld, overweegt de Afdeling dat - daargelaten of deze stelling juist is - de raad ook in dat geval dient te bezien of de geluidbelasting ter plaatse van de omringende bestaande woningen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. De raad heeft dit in het kader van de besluitvorming ten onrechte niet bezien. De enkele stelling dat het nieuwe schoolgebouw en de omringende bestaande woningen zijn gelegen in een stedelijke omgeving, is daarvoor onvoldoende. Het bestreden besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

De betogen slagen.

14.3. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting overweegt de Afdeling nog als volgt. De Stichting heeft na de vaststelling van het plan de geluidnotitie van 14 november 2014, opgesteld door adviesbureau LBP Sight (hierna: de geluidnotitie) overgelegd. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij zich aansluit bij de resultaten van de geluidnotitie. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling deze beroepsgrond van [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] verder bespreken met het oog op de vraag of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

14.4. In de geluidnotitie zijn de effecten van het geluid van het voorziene schoolgebouw met buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf op de nabijgelegen woningen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onderzocht. Voor de classificering van de milieukwaliteit van de in de berekening betrokken woningen is de zogenoemde "methode Miedema" toegepast die rekening houdt met stemgeluiden van spelende kinderen op het schoolplein. Daarnaast is in deze notitie bezien of bij uitvoering van het plan kan worden voldaan aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De geluidemissie is berekend voor de situatie waarbij de school en omliggende speelpleinen en tuinen zijn ingedeeld zoals opgenomen in de tekeningen die als bijlage V bij de geluidnotitie zijn gevoegd. Volgens de akoestische berekening is de beoordeling van de milieukwaliteit voor de woning van [appellanten sub 2] aan de [locatie] ‘tamelijk slecht’. Gelet op dit resultaat is in de geluidnotitie vermeld dat onderzoek is gedaan naar mogelijke geluidreducerende maatregelen. Blijkens deze notitie zal een geluidscherm aan de westzijde van het perceel op gronden met de bestemming "Groen" op een afstand van 2,5 meter van de perceelsgrens met een hoogte van 2 meter en een lengte van 40 meter ertoe leiden dat de beoordeling van de milieukwaliteit bij deze woning ‘redelijk’ is. Voor de woningen aan de Ubbergseveldweg 118, 128 en 128a is de beoordeling van de milieukwaliteit ‘matig’ en voor de woningen aan de Ubbergseveldweg 132 en 134 ‘redelijk’.

De Afdeling overweegt dat uit de tekeningen die als bijlage V bij de notitie zijn gevoegd blijkt dat bij de akoestische berekening is uitgegaan van speelvoorzieningen binnen de bestemming "Maatschappelijk" aan de noord-, west- en oostzijde van het voorziene schoolgebouw, maar dat in de berekening niet is meegenomen dat ook aan de zuidzijde van het perceel binnen de bestemming "Maatschappelijk" en binnen de nabij de woningen gelegen groenbestemming op grond van de planregels sport- en speelvoorzieningen zijn toegestaan. Gelet hierop is het terrein waarop speelvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd en waarvan geluidhinder kan worden ondervonden, groter dan waarvan in de akoestische berekening van de geluidnotitie is uitgegaan. Reeds hierom ziet de Afdeling thans geen aanleiding de rechtsgevolgen van het plan in stand te laten.

15. Gelet op het hiervoor onder 13.2 en 14.2 overwogene ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

16. Met betrekking tot deze gebreken ziet de Afdeling in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen om binnen zestien weken na verzending van de uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van rechtsoverweging 13.2 een nieuw besluit te nemen. Voorts dient de raad met inachtneming van rechtsoverweging 14.2 en 14.4 alsnog te bezien of de geluidbelasting ter plaatse van de woning van [appellanten sub 2] en de woningen van [appellant sub 1] en anderen als gevolg van het plan aanvaardbaar is en te bezien of het bestreden besluit in stand kan blijven, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden. Bij de voorbereiding van het besluit tot wijziging van het plan hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.

17. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Christelijke Basisschool De Klokkenberg tegen het besluit van 17 september 2014 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Oost" niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen en het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit 28 januari 2015, voor zover gericht tegen de intrekking van het besluit van 17 september 2014 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Oost", ongegrond;

III. draagt de raad van de gemeente Nijmegen op om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak:

1. met inachtneming van rechtsoverweging 16 het besluit van 26 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nijmegen Oost - 1 (Ubbergseveldweg-Kopseweg)" te herstellen en

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015

579-772.