Uitspraak 200101025/1


Volledige tekst

200101025/1.
Datum uitspraak: 24 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. appellant sub 1,
2. appellant sub 2,
3. burgemeester en wethouders van Nunspeet,
4. appellant sub 4,
5. appellant sub 5,
6. appellant sub 6,
appellanten,

en

gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Nunspeet, op voorstel van burgemeester en wethouders van 20 juni 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Elspeet-Dorp 2000".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 23 januari 2001, no. RE2000.62151, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 26 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2001, appellant sub 2 bij brief van 6 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2001, appellanten sub 3 bij brief van 19 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2001, appellant sub 4 bij brief van 20 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2001, appellant sub 5 bij brief van 16 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2001, en appellant sub 6 bij brief van 12 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 8 juni 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 19 november 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van
[partij 1]. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door gemachtigde, appellant sub 2, in persoon, appellanten sub 3, vertegenwoordigd door R. Jager en J. Schreurs, ambtenaren van de gemeente, appellant sub 4, in persoon en bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, appellant sub 5, in persoon en bijgestaan door mr. L. Bolier, gemachtigde, appellant sub 6, in persoon en bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem,
zijn verschenen.
De gemeenteraad van Nunspeet, vertegenwoordigd door R. Jager en J. Scheurs, ambtenaren van de gemeente, [partij 2], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, gemachtigde, en [partij 1], vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede, zijn tevens gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Met het plan wordt beoogd een actuele juridisch-planologische regeling voor het dorp Elspeet te bieden. In het plan wordt ruimte geboden voor enkele kleinschalige ontwikkelingen voor woningbouw en bedrijfsactivitieiten.

Verweerders hebben bij het bestreden besluit gedeeltelijk goedkeuring verleend aan het plan.

2.4. bouwlocatie ten oosten van [locatie]

2.4.1. Appellant sub 2 en burgemeester en wethouders van Nunspeet stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "woningvlak" voor het perceel direct ten oosten van [locatie].

appellant sub 2 is van mening dat het gemeentebestuur bij hem verwachtingen heeft gewekt dat ter plaatse een vrijstaande woning zou kunnen worden gebouwd.

Burgemeester en wethouders wijzen erop dat de locatie binnen de door de provincie vastgestelde verstedelijkingscontour voor Elspeet ligt. Het betoog van verweerders dat de locatie in het buitengebied ligt en de bouw van een burgerwoning daarom niet gewenst is, is volgens hen niet juist.

2.4.2. Verweerders hebben het plan in zoverre in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij zijn van mening dat de locatie aan de Maatweg tot het buitengebied gerekend moet worden. Voor het antwoord op de vraag of het gebied al dan niet tot het buitengebied gerekend moet worden is de aard van het gebied zelf en niet de grens van de verstedelijkingscontour beslissend. De nieuwbouw van woningen in het buitengebied is in strijd met het beleid zoals verwoord in het Streekplan Gelderland 1996, aldus verweerders.

2.4.3. Ten aanzien van de door appellant sub 2 gestelde gewekte verwachtingen door de gemeente wijst de Afdeling erop dat verweerders bij het besluit omtrent goedkeuring van het plan, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden zijn aan eventuele toezeggingen van gemeentewege in het kader van de totstandkoming van het plan of in een ander kader. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerders door toedoen van het bestuursorgaan dat het goed te keuren besluit heeft genomen, kan worden ingeperkt.

2.4.4. Op de streekplankaart bij het Streekplan Gelderland 1996 is de kern Elspeet aangeduid als 'woonfunctie' (stedelijk gebied). De gronden die liggen rond het als 'woonfunctie' aangeduide gebied zijn aangeduid als 'landelijk gebied B'. Elspeet ligt in het deelgebied Centraal Veluws Natuurgebied (CVN).

In het streekplan, zoals dat luidt na de partiële herziening die provinciale staten hebben vastgesteld op 21 juni 2000, is voor de gebieden die als landelijk gebied zijn aangeduid als beleidsuitgangspunt opgenomen dat dit gebied zoveel mogelijk gevrijwaard blijft van functies die daar niet thuishoren.

In het streekplan is voorts in de paragraaf verstedelijking aangegeven dat de definitieve begrenzing van de kernen grenzend aan of gelegen binnen het CVN door middel van contouren is vastgelegd.

Deze contouren zijn bij besluit van 16 november 1999 door verweerders vastgelegd in de streekplanuitwerking "Verstedelijkingscontouren CVN". De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 maart 2002, inzake 200003810/1, geoordeeld dat provinciale staten, gelet op het vermelde ter zake in de partiële streekplanherziening, de contouren voor hun rekening hebben genomen, zodat de contouren onderdeel zijn geworden van het streekplan.

Uit de toelichting bij de "Verstedelijkingscontouren CVN" blijkt dat de maximale bebouwingscontouren moeten worden gezien als absolute bebouwingsgrenzen. Het is de bedoeling dat gemeenten, nadat de contouren rond hun kernen zijn vastgesteld, binnen die contouren zelf een goede ruimtelijke invulling geven. De ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk gebied dient op z'n minst te worden gehandhaafd en waar/indien mogelijk te worden verbeterd. Voorts wordt in toelichting bij de "Verstedelijkingscontouren CVN" verwezen naar het streekplanbeleid zoals dat is verwoord bij de algemene uitgangspunten van beleid voor verstedelijking.

2.4.5. De verstedelijkingscontour rond Elspeet geeft naar het oordeel van de Afdeling de nadere begrenzing aan tussen het op de streekplankaart als 'woonfunctie' en als 'landelijk gebied B' aangeduide gebied. Het perceel van appellant sub 2 aan de Maatweg ligt binnen de verstedelijkingscontour. Het streekplanbeleid over verstedelijking is hier dan ook van toepassing. Uit dat beleid volgt niet dat de locatie zonder meer voor woonbebouwing in aanmerking dient te komen, maar het streekplan sluit bebouwing niet uit. Nu verweerders het besluit tot onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "woningvlak" ten oosten van [locatie] hebben gebaseerd op het streekplanbeleid voor het landelijk gebied is de Afdeling van oordeel dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering.

Het beroep van burgemeester en wethouders is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "woningvlak" voor het perceel ten oosten van [locatie]. Nu het besluit op grondslag van het beroep van burgemeester en wethouders ten dele wordt vernietigd, is het beroep van appellant sub 2 dat zich keert tegen hetzelfde onderdeel van het besluit eveneens gegrond.

2.5. bedrijven [locatie1]

2.5.1. Appellant sub 4 is eigenaar van de gronden en opstallen aan de [locatie 1]. Tot 1995 exploiteerde hij ter plaatse een agrarisch loonbedrijf. Sinds 1991 verhuurt hij een deel van de bedrijfsbebouwing aan andere bedrijven. Ter plaatse zijn onder meer een garagebedrijf en een kraanverhuurbedrijf gevestigd.

Appellant sub 6 huurt sinds 1991 een deel van de bedrijfsbebouwing aan de [locatie 1] voor zijn garagebedrijf.

Appellant sub 4, appellant sub 6 en burgemeester en wethouders zijn van mening dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemmingen "Bedrijven" en "Groensingel" voor het perceel [locatie 1].

Burgemeester en wethouders en appellant sub 6 wijzen erop dat [partij 1], de indiener van bedenkingen tegen de bestemming geen zienswijze had ingediend, zodat verweerders deze bedenking buiten behandeling hadden dienen te laten.

Appellanten zijn verder van mening dat het perceel ten onrechte buiten de verstedelijkingscontour in het Streekplan is gesitueerd. Bovendien menen zij dat een positieve bestemming voor de bedrijven niet in strijd is met het streekplanbeleid over het hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Appellanten menen voorts dat verweerders onvoldoende rekening hebben gehouden met de gevestigde belangen. Zij wijzen erop dat het niet te verwachten is dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse binnen de planperiode zullen worden beëindigd.

2.5.2. Verweerders hebben het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Zij wijzen erop dat zij bij besluit van 2 juli 1997 goedkeuring hebben onthouden aan de partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" ([locatie 1]), waarin tevens was voorzien in een bedrijfsbestemming voor het perceel. Het provinciale beleid is sindsdien niet gewijzigd en evenmin is sprake van gewijzigde feiten en omstandigheden, zodat verweerders geen aanleiding zien thans een ander standpunt in te nemen.

2.5.3. Uit de stukken blijkt dat [partij 1] buiten de termijn als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar heeft gemaakt. Niet is gebleken dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze kenbaar te maken. Het plan is voorts op dit onderdeel ongewijzigd vastgesteld, zodat verweerders de betrokken bedenking van [partij 1] buiten behandeling hadden moeten laten. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerders deze bedenking niettemin in behandeling hebben genomen. Hierin ziet de Afdeling in dit geval evenwel geen reden het bestreden besluit te vernietigen aangezien het karakter van een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan met zich brengt dat verweerders de strekking van de bedenking van [partij 1], niettegenstaande het feit dat deze bedenking buiten behandeling had moeten worden gelaten, ambtshalve bij hun beoordeling van het plan kunnen betrekken en uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerders ook ambtshalve goedkeuring aan het betrokken plandeel zouden hebben onthouden.

2.5.4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 maart 1999, inzake E01.97.0493, het besluit van verweerders van 2 juli 1997 tot onthouding van goedkeuring aan de partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" ([locatie 1]), vernietigd met instandhouding van de rechtsgevolgen. In dat plan was aan het perceel [locatie 1] onder meer de bestemming "Bedrijven" toegekend. De Afdeling overwoog onder meer:

"Niet in geding is dat het plangebied is gelegen in de agrarische enclave welke onderdeel uitmaakt van het Centraal Veluws Natuurgebied (hierna te noemen: CVN). Volgens het Streekplan is in het CVN de functie natuur richtinggevend voor de ontwikkeling van andere functies en is voor het CVN rijksrestrictief beleid van toepassing. Dit impliceert onder meer grote terughoudendheid jegens de ontwikkeling van stedelijke functies.

Uit het Streekplan blijkt voorts dat het plangebied gelegen is in Landelijk gebied B waarin de natuur de belangrijkste functie is. Ontwikkelingen van andere functies mogen de beoogde natuurdoelstellingen niet frustreren. Functieverandering door hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing dient te passen binnen de doelstellingen van het gebied. Voor de functies wonen en (passende) recreatie zijn mogelijkheden aanwezig, daarnaast zijn er beperkte kansen voor kleinschalige zakelijke dienstverlenende activiteiten. In beginsel moeten de bestaande bebouwingscontouren worden gehandhaafd. Buitenopslag is niet toegestaan, aldus het Streekplan.

In het Streekplan is een aantal algemene uitgangspunten genoemd die gehanteerd dienen te worden bij hergebruik van niet te amoveren bebouwing die zijn oorspronkelijke functie verliest. Onder andere worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

- activiteiten dienen te passen in de desbetreffende omgeving;

- er mag geen verhoging van de milieubelasting plaatsvinden;

- geen grote verkeersaantrekkende werking. De bestaande infrastructuur moet voldoende zijn voor de nieuwe functie;

- er mag geen of slechts een geringe uitbreiding van bestaande bebouwing plaatsvinden.

Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting waren ten tijde van het bestreden besluit op het perceel aanwezig het garagebedrijf, de slijperij, het kraanverhuurbedrijf en het hoveniersbedrijf. Het garagebedrijf is binnen de bestaande bebouwing uitgebreid met een autowasstraat en een autoshowroom. Op het terrein vinden ook reparatiewerkzaamheden plaats.

In het bestreden besluit is wat betreft het aspect van hergebruik van vrijgekomen agrarische bebouwing onder meer gesteld dat de mogelijkheden in het kader van functieveranderingen naar wonen, recreatie en kleinschalige zakelijke dienstverlening niet kunnen omvatten de vestiging van garagebedrijven en opslagterreinen. De Afdeling komt dit standpunt niet onjuist voor.

Gelet onder meer op de omvang van de bedrijvigheid en de verkeersaantrekkende werking van het garagebedrijf, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de huidige bedrijvigheid minder milieuhinder veroorzaakt dan het voormalige agrarische hulpbedrijf. Evenmin is aannemelijk dat met name het garagebedrijf aansluitingspunten heeft met de agrarische sector.

Gelet op het vorenoverwogene bestaat gerede twijfel dat de bestemmingswijziging past binnen de doelstelling van het streekplan. Hetgeen appellanten op dit punt hebben aangevoerd leidt de Afdeling niet tot een ander oordeel".

2.5.5. De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het van toepassing zijnde streekplanbeleid sinds het besluit van 2 juli 1997 niet is gewijzigd. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het beleid voor het CVN sindsdien wel verder is geconcretiseerd. Verweerders hebben bij besluit van 16 november 1999 de streekplanuitwerking "Verstedelijkingscontouren CVN" vastgesteld. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 maart 2002, inzake 200003810/1, overwogen dat deze verstedelijkingscontouren bij de vaststelling van de partiële herziening van het Streekplan Gelderland 1996 (21 juni 2000), onderdeel zijn gaan uitmaken van het streekplan. De in het streekplan opgenomen verstedelijkingscontour voor Elspeet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 4a, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het besluit tot vaststelling van de verstedelijkingscontour was ten tijde van het bestreden besluit in werking getreden. Verweerders dienden dit besluit dan ook in acht te nemen bij het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan.

Het perceel [locatie 1] ligt buiten de verstedelijkingscontour. Dit betekent dat het streekplanbeleid voor landelijk gebied B onverkort van toepassing is. Dit beleid ligt ten grondslag aan het besluit tot onthouding van goedkeuring van 2 juli 1997.

Voorts is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan tot een andere beoordeling van het streekplanbeleid over het hergebruik van vrijgekomen agrarische bebouwing, in het bijzonder de milieuhinder van de in het plan toegestane bedrijven ten opzichte van het voorheen gevestigde agrarisch hulpbedrijf, zou kunnen worden gekomen.

2.5.6. In de uitspraak van 30 maart 1999 heeft de Afdeling voorts overwogen dat verweerders bij de afweging van de betrokken belangen meer gewicht konden toekennen aan de belangen van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse dan aan de belangen van de aanwezige bedrijven. Niet gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerders in het bestreden besluit tot een andere afweging van de belangen van de bedrijven ten opzichte van het woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen dienden te komen.

2.5.7. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom in zoverre terecht goedkeuring onthouden aan het plan.

De beroepen van appellant sub 4 en appellant sub 6 zijn geheel en het beroep van burgemeester en wethouders is in zoverre ongegrond.

2.6. noodwoning [locatie 2]

2.6.1. Burgemeester en wethouders zijn van mening dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" voor de noodwoning [locatie 2]. Zij wijzen erop dat voor deze noodwoning een nieuwe woning, [locatie 3], is gebouwd. Daarbij is overeengekomen dat de noodwoning [locatie 2] gesloopt zou worden. Burgemeester en wethouders kunnen dan ook niet instemmen met het besluit van verweerders dat ertoe strekt dat aan de noodwoning alsnog een woonbestemming zal worden toegekend. Zij wijzen erop dat de Afdeling in de door verweerders aangehaalde uitspraak geen oordeel heeft gegeven over de bestemming voor de noodwoning.

2.6.2. Verweerders hebben het plan in zoverre in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 30 maart 1999, inzake E01.97.0493, deze woning heeft aangemerkt als burgerwoning. In verband daarmee achten verweerders geen termen aanwezig de woning onder het overgangsrecht te plaatsen.

2.6.3. In haar uitspraak van 30 maart 1999 heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:

"Het standpunt zoals verwoord in het bestreden besluit dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse niet kan worden gegarandeerd acht de Afdeling niet onredelijk. Zij neemt hierbij in aanmerking dat zowel de bedrijfswoning als de noodwoning, die buiten het plangebied liggen, sinds het opheffen van het agrarisch loonbedrijf zijn aan te merken als burgerwoningen en dat deze op 11 meter afstand van het garagebedrijf respectievelijk op dezelfde afstand van het hoveniersbedrijf en het plandeel met de bestemming "Opslagterreinen" liggen".

De woning [locatie 2] is in de voorgaande passage aangemerkt als noodwoning. Zoals in de aangehaalde passage is opgemerkt was de woning [locatie 2] niet opgenomen in het plangebied van de partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" ([locatie 1]). De overweging van de Afdeling heeft derhalve geen betrekking op de vraag of verweerders in redelijkheid de bestemming voor het perceel in overeenstemming of in strijd met een goede ruimtelijke ordening hebben kunnen achten. De Afdeling kan verweerders dan ook niet volgen in hun standpunt dat uit deze uitspraak zou volgen dat de woning [locatie 2] een positieve bestemming zou dienen te krijgen.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van burgemeester en wethouders is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" ter hoogte van de woning [locatie 2], wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.7. woning Sluiterweg

2.7.1. Appellant sub 5 is van mening dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan de bestemming "Wonen", en de aanduiding "woningvlak" ter hoogte van het perceel gelegen tussen [locatie sub 4] en [locatie sub 5]. Hij is van mening dat de gemeente verwachtingen heeft gewekt dat ter plaatse een woning zou kunnen worden gebouwd. Verder meent hij dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hij wijst erop dat verweerders wel goedkeuring hebben verleend aan andere plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Dienstverlening" in de directe nabijheid van zijn perceel.

2.7.2. Verweerders hebben het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht, voorzover dat voorziet in een woningbouwmogelijkheid op het perceel gelegen tussen [locatie 4] en [locatie 5]. Zij hebben overwogen dat de woning op een afstand van minder dan 50 meter van een bouwbedrijf kan worden gebouwd. In het plan wordt voor een bouwbedrijf, ter voorkoming van hinder ten opzichte van een rustige woonwijk, een aan te houden afstand van 50 meter geadviseerd. De gemeenteraad heeft volgens verweerders niet gemotiveerd waarom in dit geval met een kleinere afstand kan worden volstaan.

2.7.3. Ten aanzien van de gestelde toezeggingen door de gemeente wijst de Afdeling erop dat verweerders bij het besluit omtrent goedkeuring van het plan, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden zijn aan eventuele toezeggingen van gemeentewege in het kader van de totstandkoming van het plan of in een ander kader. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerders door toedoen van het bestuursorgaan dat het goed te keuren besluit heeft genomen, kan worden ingeperkt.

2.7.4. Direct ten noordwesten van de woningbouwlocatie aan de Sluiterweg is een aannemersbedrijf gevestigd. Dit bedrijf heeft in het plan de bestemming "Bedrijven, bouwbedrijf". In de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die deel uitmaakt van de voorschriften, is een bouwbedrijf aangemerkt als een zogenoemd categorie 3 bedrijf. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt ter voorkoming van hinder een afstand van 50 meter aanbevolen tussen een bouwbedrijf en woonbebouwing. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is ontleend aan de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

De kortste afstand tussen het woningvlak voor de woning van Mulder en het plandeel met de bestemming "Bedrijven, bouwbedrijf" bedraagt ongeveer 6 meter. De kortste afstand tussen het woningvlak en het bebouwingsvlak op gronden met de bestemming "Bedrijven, bouwbedrijf" bedraagt ongeveer 23 meter.

2.7.5. De Afdeling overweegt dat de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" een indicatief en globaal karakter heeft en als hulpmiddel dient bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. De in de brochure genoemde afstanden zijn weliswaar niet absoluut, maar indien een bestuursorgaan toepassing geeft aan de brochure zal een afwijking van de afstanden wel moeten worden gemotiveerd.

In de toelichting op het plan wordt gesteld dat er andere woningen op kortere afstand van het bouwbedrijf staan, zodat het bedrijf door de nieuwe woning niet in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd.

Verweerders hebben zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hierin geen motivering is gelegen voor de afwijking van de aanbevolen afstand die mede is ingegeven ter voorkoming van hinder bij woonbebouwing. Het geven van een deugdelijke motivering is des te meer noodzakelijk, nu sprake is van een tamelijk grote discrepantie tussen de aanbevolen afstand en de gehanteerde afstand.

2.7.6. Ten aanzien van de door appellant gemaakte vergelijking met de door verweerders goedgekeurde plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Dienstverlening" aan de Sluiterweg, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerders om deze reden niet hebben kunnen instemmen met het plan. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de door appellant bedoelde plandelen met de bestemming "Wonen" aan de zuidzijde van de Sluiterweg, op grotere afstand van het plandeel met de bestemming "Bedrijven, bouwbedrijf" liggen en dat op de gronden met de bestemming "Dienstverlening" geen woning is toegestaan.

2.7.7. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan, voorzover dat voorziet in een woningbouwmogelijkheid tussen de percelen [locatie 4 en 5].

Het beroep van [appellant sub 5] is dan ook ongegrond.

2.8. tweede woning[locatie 6]

2.8.1. Appellant sub 1 heeft bezwaar tegen de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 6], voorzover deze bestemming niet voorziet in de realisering van een tweede woning op het perceel. De woning is bestemd voor zijn zoon, die momenteel met zijn gezin in de op het perceel aanwezige stacaravan woont. Appellant sub 1 wijst erop dat op een soortgelijke locatie in het plangebied wel woningen worden toegestaan.

2.8.2. De gemeenteraad heeft besloten in het plan geen woningbouwmogelijkheid op het erf bij de woning [locatie 6] op te nemen. Hij is van mening dat het bouwen van een woning op een achterterrein in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

2.8.3. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben dit plandeel goedgekeurd. Zij onderschrijven het standpunt van de gemeenteraad.

2.8.4. De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat verweerders in redelijkheid hebben kunnen stellen dat de bouw van de woning op het achtererf bij de woning [locatie 6] zal leiden tot een ongewenste verdichting van de bebouwing die niet past bij het straatbeeld ter plaatse.

Ten aanzien van de door appellant gemaakte vergelijking met de bouwmogelijkheden bij de tuin van de pastorie overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerders om deze reden niet hebben kunnen instemmen met het plan.

Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is dan ook ongegrond.

2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] geheel en burgemeester en wethouders gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 23 januari 2001, no. RE2000.62151, voorzover het de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "woningvlak" voor het perceel [locatie] en het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" ter hoogte van [locatie 2] betreft;

III. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten sub 2 en 3 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10, voor appellant sub 2 en € 204,20, voor appellanten sub 3) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Broekman

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002

12-388.