Uitspraak 201408915/1/A3


Volledige tekst

201408915/1/A3.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 september 2014 in zaak nr. 14/4199 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2014 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om afgifte van een medisch certificaat klasse 1 afgewezen.

Bij besluit van 23 april 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 april 2014 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 8 januari 2015 heeft de staatssecretaris opnieuw beslissend het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] zijn zienswijze over het besluit van 8 januari 2015 gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. Stam en R.K.D.H. Wagner, advocaat te Utrecht onderscheidenlijk instructeur/examinator, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. I.M. Kops en drs. W. Zwetsloot, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19 maart 2008, blz. 1; hierna: Verordening 216/2008) voldoen piloten die betrokken zijn bij vluchtuitvoeringen met de in artikel 4, eerste lid, onder b en c, bedoelde luchtvaartuigen en vluchtnabootsers, en de personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van deze piloten aan de desbetreffende essentiële eisen van bijlage III.

Ingevolge het tweede lid, eerste en derde alinea, mag een persoon, behalve tijdens de opleiding, slechts optreden als piloot als hij beschikt over een bewijs van bevoegdheid en een medische verklaring voor de te verrichten vluchtuitvoering. Een persoon krijgt alleen een medische verklaring indien hij voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld om overeenstemming te waarborgen met de in bijlage III vervatte essentiële eisen inzake medische geschiktheid. De medische verklaring kan worden afgegeven door de luchtvaartgeneeskundige keuringsarts of een luchtvaartgeneeskundig centrum.

Ingevolge Bijlage III, onder 4, sub a, zijn de medische criteria:

1. Iedere piloot moet op periodieke basis zijn medische geschiktheid aantonen om zijn taken naar behoren te kunnen uitvoeren, rekening houdend met het soort activiteit waar het om gaat. Overeenstemming met deze eis moet worden aangetoond door middel van een passende beoordeling welke is gebaseerd op beste praktijken uit de luchtvaartgeneeskunde en waarbij rekening wordt gehouden met het soort activiteit en met eventuele negatieve mentale en lichamelijke gevolgen van ouder worden.

Onder medische geschiktheid, waaronder zowel lichamelijke als mentale geschiktheid valt, wordt verstaan dat de piloot geen aandoening of handicap heeft die het hem onmogelijk maakt een of meer van de volgende activiteiten uit te oefenen:

i) uitvoeren van taken die nodig zijn om een luchtvaartuig te besturen, of

ii) op ieder willekeurig moment uitvoeren van aan de piloot toegewezen taken, of

iii) op nauwkeurige wijze waarnemen van zijn of haar omgeving.

2. Indien de medische geschiktheid niet volledig kan worden aangetoond, worden er corrigerende maatregelen toegepast welke een gelijkwaardig niveau van vluchtveiligheid garanderen.

Ingevolge artikel 3 van de Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening 216/2008 (hierna: Verordening 1178/2011) moeten piloten van de in artikel 4, eerste lid, onder b en c, en artikel 4, vijfde lid, van Verordening 216/2008 onverminderd artikel 7 voldoen aan de technische eisen en administratieve procedures die in bijlage I en bijlage IV zijn vastgesteld.

Ingevolge artikel MED.A.040, onder a, van de bij Verordening 1178/2011 behorende Bijlage IV, subdeel A, mag een medisch certificaat uitsluitend worden afgegeven, verlengd of hernieuwd afgegeven als de vereiste medische onderzoeken zijn afgerond en de aanvrager als geschikt is beoordeeld.

Ingevolge artikel MED.A.040, onder c, sub 1, worden medische certificaten klasse 1 en klasse 2 verlengd of hernieuwd afgegeven door een luchtvaartgeneeskundig centrum of een bevoegde keuringsarts.

Ingevolge artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV, subdeel B, moet het luchtvaartgeneeskundig centrum of de bevoegde keuringsarts, als de aanvrager niet volledig voldoet aan de eisen voor het medisch certificaat van de betreffende klasse maar het niet waarschijnlijk wordt geacht dat de vliegveiligheid daardoor in gevaar komt, in het geval van aanvragers van een medisch certificaat klasse 1, de beslissing over de geschiktheid van de aanvrager overeenkomstig dit subdeel doorverwijzen naar een autoriteit die het bewijs van bevoegdheid afgeeft.

Ingevolge artikel MED.B.001, onder c, dient bij de beoordeling of een beperking noodzakelijk is, bijzondere aandacht te worden geschonken aan:

1) De vraag of de officiële medische conclusie erop wijst dat in bijzondere omstandigheden het onvermogen van de aanvrager om aan een numerieke of andere eis te voldoen waarschijnlijk niet van dien aard is dat hij of zij door de uitoefening van de bevoegdheden verbonden aan het aangevraagde bewijs van bevoegdheid de vliegveiligheid in gevaar brengt;

2) het vermogen, de vaardigheid en ervaring van de aanvrager die relevant zijn voor de uit te voeren operatie.

Ingevolge artikel MED.B.001, onder d, sub 1i), moet, wanneer de houder van een CPL, ATPL of MPL niet volledig voldoet aan de eisen van een medisch certificaat klasse 1 en is verwezen naar de autoriteit die het bewijs van bevoegdheid afgeeft, worden beoordeeld of het medisch certificaat mag worden verstrekt met een operationeel voorgeschreven meervliegerbeperking (hierna: OML). Deze beoordeling wordt door de vergunningverlenende autoriteit uitgevoerd.

Ingevolge artikel MED.B.070, onder a, mogen aanvragers geen afwijking van de functie van de ogen of de bijbehorende organen of enige actieve pathologische aandoening, aangeboren of verworven, acuut of chronisch, of restverschijnselen van oogoperaties of trauma, hebben die de veilige uitoefening van de rechten verbonden aan het/de toepasselijke bewijs/bewijzen van bevoegdheid waarschijnlijk verstoort.

Ingevolge artikel MED.B.070, onder e, wordt van aanvragers van een medisch certificaat klasse 1 verlangd dat ze normale gezichtsvelden en normale binoculaire functie hebben.

Ingevolge artikel MED.B.070, onder f, kunnen aanvragers die een oogoperatie hebben ondergaan als geschikt worden beoordeeld mits een oogheelkundige evaluatie een bevredigend resultaat oplevert.

Ingevolge artikel ARA.MED.125, aanhef en onder b, van Bijlage VI, subdeel MED behorende bij Verordening 290/2012 van de Commissie van 30 maart 2012 houdende wijziging van Verordening 1178/2011, dient de medische beoordelaar, wanneer een Aeromedisch Instituut (AeMC) of luchtvaartgeneeskundige keuringsarts (AME) het besluit over de geschiktheid van een aanvrager aan de vergunningverlenende autoriteit heeft voorgelegd, te bepalen of de aanvrager in aanmerking komt voor afgifte van een medische verklaring, zo nodig met één of meer beperkingen.

Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart heeft niet-bindende normen aangenomen ter illustratie van methoden om overeenstemming te bereiken met Verordening 216/2008 en de uitvoeringsvoorschriften daarvan zoals opgenomen in onder meer Verordening 1178/2011 in de Acceptable Means of Compliance and Guidance Material (hierna: AMCGM) to Part-MED van 15 december 2011.

In AMC1 MED.B.001 staat:

(a) An AeMC or AME may refer the decision on fitness of the applicant to the licensing authority in borderline cases or where fitness is in doubt.

(b) In cases where a fit assesment can only be considered with a limitation, the AeMC, AME or the licensing authority should evaluate the medical condition of the applicant in consultation with flight operations and other experts, if necessary.

In AMC1 MED.B.070 staat:

(…)(f) 3 An applicant with a visual field defect may be assessed as fit if the binoculair visual field is normal and the underlying pathology is acceptable to the licensing authority.

In de AMCGM to Part-ARA van 19 april 2012 staat in AMC1 ARA.MED.125:

a. The licensing authority should supply the AeMC or AME with all necessary information that led to the decision on aero-medical fitness.

b. The licensing authority should ensure that unusual or borderline cases are evaluated on a common basis.

Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet luchtvaart geeft de minister op aanvraag een bewijs van bevoegdheid af, wanneer degene, die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd beschikt over een medische verklaring.

Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, geeft de minister op aanvraag de medische verklaring, bedoeld in artikel 2.2, af, indien betrokkene voldoet aan de eisen van medische geschiktheid om de werkzaamheden te verrichten, waarvoor betrokkene een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring heeft aangevraagd of is verleend.

3. De staatssecretaris heeft zich op het in bezwaar gehandhaafde standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen omdat [appellant] wegens een binoculair gezichtsvelddefect van ongeveer een kwart van het perifere gezichtsveld linksonder niet voldoet aan artikel MED.B.070, onder a, van Bijlage IV bij Verordening 1178/2011. Voorts heeft de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat het gezichtsvelddefect van [appellant]niet gering in omvang is en dat om die reden geen toepassing kan worden gegeven aan artikel MED.B.001, onder a en c, van Bijlage IV bij Verordening 1178/2011.

4. De rechtbank heeft overwogen dat uit de regelgeving niet blijkt dat de staatssecretaris, na doorverwijzing door de keuringsarts, niet meer bevoegd is om te bepalen of artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV, bij Verordening 1178/2011 van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris echter onvoldoende blijk gegeven dat hij de per 8 april 2013 geldende regelgeving in aanmerking heeft genomen, waarbij in geval van het niet volledig voldoen aan de medische eisen voor een normaal gezichtsveld en een normale binoculaire functie de onwaarschijnlijkheid dat de vliegveiligheid daardoor in gevaar komt mede een beoordelingsfactor vormt. Voorts heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank met een verwijzing naar twee publicaties onvoldoende gemotiveerd dat [appellant] niet valt onder het bereik van die bepaling.

5. Het hoger beroep richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat de staatssecretaris ook na doorverwijzing door de keurende instantie bevoegd is te oordelen over de geschiktheid van de aanvrager van het certificaat. [appellant] betoogt dat uit artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV, bij Verordening 1178/2011 slechts volgt dat de bevoegde keuringsarts, als de aanvrager niet volledig voldoet aan de eisen voor het medisch certificaat van de betreffende klasse maar het niet waarschijnlijk wordt geacht dat de vliegveiligheid daardoor in gevaar komt, in het geval van een aanvrager van een medisch certificaat klasse 1, de beslissing over de geschiktheid moet doorverwijzen naar de staatssecretaris en dat dit artikel geen bevoegdheid schept voor de staatssecretaris om te beoordelen of de vlieger een medisch zogenoemd grensgeval betreft. De motivering van de rechtbank dat de staatssecretaris ook in een dergelijk geval bevoegd is tot afwijzing van het verzoek, is volgens [appellant] onvolledig en onbegrijpelijk.

5.1. [appellant] is onderzocht door oogarts dr. B.J. Putting. Vervolgens heeft [appellant] twee testen afgelegd in de vluchtsimulator, waarbij specifiek is getest op de perifere gezichtsveldbeperking. Zijn prestaties zijn door de instructeurs/examinatoren als normaal tot goed beoordeeld.

Op 13 december 2013 is [appellant] medisch gekeurd door de keuringsarts C.D. de Vries van het Aeromedisch Instituut. Zij stelde vast dat [appellant] door zijn gezichtsvelddefect niet voldoet aan het bepaalde in MED.B.070, onder e, en AMC1 MED.B.070, onder (f) 3. Met toepassing van artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV van Verordening 1178/2011 heeft zij de aanvraag van [appellant] doorgestuurd naar de staatssecretaris om te beoordelen of [appellant] in aanmerking komt voor een medisch certificaat onder beperking OML en SIC.

5.2. Het betoog van [appellant] dat de staatssecretaris geen bevoegdheid toekomt om de geschiktheid te beoordelen in het geval de aanvrager ingevolge artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV van Verordening 1178/2011 is doorverwezen, slaagt niet.

Niet in geschil is dat [appellant] wegens zijn gezichtsvelddefect niet volledig voldoet aan de eisen voor het medisch certificaat klasse 1 en dat volgens de keuringsarts van het Aeromedisch Instituut niet waarschijnlijk wordt geacht dat de vliegveiligheid daardoor in gevaar komt. Voorts is niet in geschil dat de keuringsarts terecht met toepassing van artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV van Verordening 1178/2011 de beslissing over de geschiktheid van [appellant] heeft doorverwezen naar de staatssecretaris.

Verordening 1178/2011 en de bijbehorende bijlagen zijn tot stand gekomen op advies van de European Aviation Safety Agency (hierna: de EASA). In het advies van 13 december 2010 (Opinion 07/2010) heeft de EASA tekstvoorstellen gedaan voor Verordening 1178/2011. In de toelichting bij dat advies is op bladzijde 8 onder het kopje "Voorschriften voor medische verklaringen voor bestuurders van luchtvaartuigen" onder "MED.B.001 (a)" vermeld dat volgens twee lidstaten de beslissing over de medische geschiktheid, in gevallen waarin de vlieger niet volledig aan de eisen voldoet, door het luchtvaartgeneeskundig centrum of de bevoegde keuringsarts moet worden genomen en niet door, of in overleg met, de vergunningverlenende instantie. De EASA heeft hierin echter geen aanleiding gezien de bepalingen van Bijlage IV te wijzigen omdat de overgrote meerderheid van de lidstaten een systeem kent zoals weergegeven in de voorgestelde uitvoeringsbepalingen. De Afdeling leidt hieruit af dat het de bedoeling van de regelgever is geweest ook na verwijzing door een keuringsarts aan de vergunningverlenende instantie de bevoegdheid toe te kennen te oordelen over de geschiktheid van de aanvrager. Voor deze lezing ziet de Afdeling voorts bevestiging in de tekst van artikel ARA.MED.125, aanhef en onder b, van Bijlage VI, behorende bij Verordening 290/2012 waarin is bepaald dat de medische beoordelaar, bij verwijzing naar de vergunningverlenende autoriteit moet bepalen of de aanvrager in aanmerking komt voor afgifte van een medische verklaring, zo nodig met één of meer beperkingen. Voorts bepaalt artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV van Verordening 1178/2011 uitdrukkelijk dat de beslissing over de geschiktheid van de aanvrager wordt doorverwezen naar de autoriteit die het bewijs van bevoegdheid afgeeft, hetgeen impliceert dat deze autoriteit de bevoegdheid heeft om te oordelen of de aanvrager voldoet aan de gestelde eisen. Nu de bewoordingen van de regeling, zoals neergelegd in de verordeningen en de bijbehorende bijlagen, voorts geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de vergunningverlenende instantie na de verwijzing de aanvraag niet meer mag afwijzen en slechts zou mogen beoordelen of en welke beperkingen aan een certificaat moeten worden verbonden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris bevoegd was het besluit van 14 januari 2014 te nemen.

6. Het hoger beroep zal in de einduitspraak ongegrond worden verklaard.

7. Bij besluit van 8 januari 2015 heeft de staatssecretaris het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 14 januari 2014 opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

8. De staatssecretaris heeft zich in dat besluit, onder verwijzing naar de ontvangen antwoorden van de Zwitserse en de Britse autoriteit op gestelde vragen op een bijeenkomst van de EASA Medical Expert Group, op het standpunt gesteld dat nu het gezichtsvelddefect van [appellant] 35 gemiste stippen behelst artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV van Verordening 1178/2011 in dit geval niet van toepassing is.

9. [appellant] heeft daartegen aangevoerd dat de staatssecretaris heeft verzuimd de beoordelingsfactor vliegveiligheid mee te laten wegen door slechts nader onderzoek te doen naar de juiste interpretatie en het gebruik van de begrippen "normale gezichtsvelden" en "normale binoculaire functie". Voorts zijn de resultaten van dat onderzoek - in de vorm van antwoorden op de gestelde vragen - blijkens de bij het besluit op bezwaar gevoegde bijlagen algemeen van aard en zien deze niet op de specifieke situatie van [appellant], zodat zij geen voldoende motivering voor het besluit kunnen vormen.

Daarnaast geeft het resultaat van dit onderzoek geen juist en volledig beeld van de beste praktijk uit de luchtvaartgeneeskunde, aldus [appellant].

9.1. Dit betoog slaagt.

De staatssecretaris hanteert voor de beoordeling of de aanvrager niet volledig voldoet aan de eisen voor het medisch certificaat van de betreffende klasse, als bedoeld in artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV, subdeel B, van Verordening 1178/2011 gelezen in samenhang met artikel ARA.MED.125, aanhef en onder b, van Bijlage VI, behorende bij Verordening 290/2012 het uitgangspunt dat hij dat slechts doet in zogenoemde grensgevallen. Volgens de staatssecretaris zijn dat gevallen waarin een aanvrager net niet voldoet aan de eisen voor het medisch certificaat zonder beperkingen. Daarvoor baseert de staatssecretaris zich op wat is vermeld in AMC1 MED.B.001.

De staatssecretaris heeft bij het nieuwe besluit nader onderzoek gedaan naar de juiste interpretatie en het gebruik van de begrippen normale gezichtsvelden en normale binoculaire functie als bedoeld in artikel MED.B.070, onder e, van Verordening 1178/2011 om zodoende beter te kunnen bepalen welke afwijking nog een grensgeval is. Het onderzoek van de staatssecretaris bestond uit het stellen van vragen aan de deelnemende landen tijdens een bijeenkomst van de EASA Medical Expert Group. Blijkens de bij het nieuwe besluit op bezwaar behorende bijlagen verleent volgens een oogarts de Zwitserse autoriteit in beginsel geen medisch certificaat zonder beperkingen aan piloten met een binoculair gezichtsvelddefect en doet de Britse autoriteit dat alleen als niet meer dan vier stippen in het binoculaire gezichtsveldonderzoek missen.

Niet bestreden is dat [appellant] 35 stippen mist in zijn gezichtsveld en dat dit aantal aanzienlijk hoger is dan het door de Britse autoriteit als maximum gestelde van vier. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de verklaringen van de Zwitserse oogarts en het uitgangspunt van de Britse autoriteiten echter te algemeen van aard en te beperkt in aantal om het standpunt van de staatssecretaris, dat [appellant] niet als grensgeval kan worden aangemerkt, te kunnen dragen. De Afdeling betrekt daarbij dat zowel de Zwitserse als de Britse autoriteit het voorbehoud hebben gemaakt dat zij het individuele geval van [appellant] niet kenden en dat slechts twee van de 35 deelnemende landen op de door de Nederlandse vertegenwoordiger gestelde vragen hebben geantwoord. De motivering van het besluit van 8 januari 2015 is op deze wijze onvoldoende toegespitst op de omstandigheden van [appellant]. Zoals [appellant] voorts terecht heeft aangevoerd heeft de staatssecretaris in het nieuwe besluit op bezwaar geen uitvoering gegeven aan de overweging van de rechtbank dat de vliegveiligheid mede een beoordelingsfactor vormt. Nu tegen deze overweging van de aangevallen uitspraak door de staatssecretaris geen hoger beroep is ingesteld, had de staatssecretaris in zijn nieuwe besluit op bezwaar de vliegveiligheid moeten betrekken. De staatssecretaris had daarbij de resultaten van de medische onderzoeken en van de testen moeten betrekken.

Gezien het vorenstaande is het nieuwe besluit op bezwaar onzorgvuldig tot stand gekomen en heeft de staatssecretaris dat besluit onvoldoende gemotiveerd. De door [appellant] aangevoerde grond is in zoverre terecht voorgedragen en leidt tot de hieronder vermelde opdracht aan de staatssecretaris.

10. Bij het herstel ingevolge de hierna vermelde opdracht dient de staatssecretaris het navolgende in acht te nemen.

Naar het oordeel van de Afdeling komt het uitgangspunt van de staatssecretaris, dat hij slechts wanneer de aanvrager een grensgeval is en net niet voldoet aan de eisen voor het medisch certificaat zonder beperkingen toekomt aan de beslissing over de geschiktheid van de aanvrager, niet overeen met de bewoordingen van artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV, subdeel B, van Verordening 1178/2011. De daarin gebezigde woorden ‘niet volledig voldoen’ aan de eisen voor het medisch certificaat hebben een ruimer bereik dan het door de staatssecretaris toegepaste criterium van grensgeval als ‘net niet voldoen’. Daarbij benadrukt de Afdeling dat artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV, subdeel B, van Verordening 1178/2011 een bindende regeling is terwijl AMC1 MED.B.001, onder a, van de AMCGM niet-bindende rechtsnormen bevat en dat derhalve de tekst van het artikel leidend moet zijn. Daarnaast verwijst laatstgenoemde bepaling niet alleen naar ‘borderline cases’ maar ook naar situaties ‘where fitness is in doubt’.

Voor het ter zitting in hoger beroep bevestigde standpunt van de staatssecretaris dat hij als de aanvrager net niet voldoet aan de eisen niet toekomt aan de beoordeling van de vliegveiligheid, bestaan geen aanknopingspunten in de van toepassing zijnde regelgeving. Naar het oordeel van de Afdeling moet, gelet op de bewoordingen van artikel MED.B.001, onder a, sub 1i), van Bijlage IV, subdeel B, van Verordening 1178/2011, het niet volledig voldoen aan de eisen voor een medisch certificaat niet worden losgekoppeld van de waarschijnlijkheid dat de vliegveiligheid daardoor in gevaar komt, maar moeten beide elementen in samenhang worden bezien. Voor deze lezing ziet de Afdeling bevestiging in het sinds 2013 ingevoerde artikel ARA.MED.125, aanhef en onder b, van Bijlage VI, behorende bij Verordening 290/2012 waarin geen onderscheid wordt gemaakt in deze twee elementen.

Het vorenstaande betekent dat de staatssecretaris het vastgestelde defect in het gezichtsveld van [appellant] dient te beoordelen in het licht van de vliegveiligheid en daarbij moet betrekken hetgeen in de medische rapporten staat en uit de testresultaten van de vliegsimulaties is gebleken om te bezien of hij in aanmerking komt voor een medisch certificaat, al dan niet met beperkingen. Voor zover de staatssecretaris meent dat deze documenten op bepaalde punten tekortschieten, zoals ter zitting is gesteld ten aanzien van het centrale gezichtsveld, is hij gehouden zelf onderzoek te laten doen.

11. De Afdeling wijst het verzoek van [appellant] om een onafhankelijke deskundige aan te wijzen die het geschil definitief kan beslechten af. Nu het hier gaat om de interpretatie en toepassing van regelgeving bestaat daarvoor geen aanleiding.

12. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de staatssecretaris op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het besluit op bezwaar van 8 januari 2015 te herstellen. De staatssecretaris dient daartoe opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van het verzoek om afgifte van een medisch certificaat klasse 1. De staatssecretaris dient dit nieuwe besluit binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak aan de Afdeling te zenden.

13. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 8 januari 2015, kenmerk B-1-14-0018.001, te herstellen door opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van het verzoek om afgifte van een medisch certificaat klasse 1 en dit aan de Afdeling toe te zenden.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

290.