Uitspraak 201410077/1/A2


Volledige tekst

201410077/1/A2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 november 2014 in zaak nr. 14/4358 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2013 heeft de raad een dienst van 21 december 2013 en een dienst van 2 januari 2014 van [appellant] op het strafpiketrooster in de regio Den Haag/Delft geannuleerd.

Bij besluit van 17 april 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201410080/1/A2 ter zitting behandeld op 10 juli 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mrs. C.W. Wijnstra en M. Doets, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem verleende rechtsbijstand in een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door de raad getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken.

2. Aan het besluit van 1 november 2013 heeft de raad ten grondslag gelegd dat hij tot een eerlijker verdeling van het strafpiketrooster wil komen.

In het besluit op bezwaar heeft de raad dit besluit gehandhaafd en nader gemotiveerd dat het aantal advocaten dat ingeroosterd diende te worden voor het strafpiketrooster in de regio Delft/Den Haag voor de periode 1 november 2013 tot en met maart 2014, 289 betrof en het aantal diensten 1216, hetgeen neerkomt op een gemiddeld aantal diensten van iets meer dan vier per advocaat. De raad heeft, vrij snel na bekendmaking van het rooster op 23 oktober 2013, bemerkt dat bij een beperkt aantal advocaten meer of minder toebedeling heeft plaatsgevonden dan wenselijk was. [appellant] was ingeroosterd voor tien diensten, hetgeen voor de raad de reden was om de twee diensten te annuleren. Eerst na het besluit van 1 november 2013 is de raad gebleken dat deze inroostering mede het resultaat was van waarneming door [appellant] voor zijn toenmalige kantoorgenote, maar dit aspect heeft niet meegewogen bij het besluit van 1 november 2013. Nu [appellant] na de correctie die bij dat besluit heeft plaatsgevonden, nog steeds voor acht diensten stond ingeroosterd, is hij, gelet op het gemiddeld aantal diensten waarvoor advocaten stonden ingeroosterd, niet benadeeld, aldus de raad.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid het aantal strafpiketdiensten naar beneden heeft kunnen bijstellen, door de twee diensten te annuleren. [appellant] voert daartoe aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de raad in het besluit op bezwaar heeft erkend dat het besluit van 1 november 2013 onvoldoende is gemotiveerd en het daarom op de weg van de raad had gelegen om het bezwaar tegen dat besluit gegrond te verklaren. De raad is voorts bij zijn besluitvorming ten onrechte van het gemiddeld aantal diensten per advocaat uitgegaan. Op basis van dit gemiddelde kan volgens [appellant] niet tot een eerlijkere verdeling van de beschikbare piketdiensten worden gekomen. De raad had bovendien de twee diensten oorspronkelijk aan de kantoorgenote van [appellant] toebedeeld en had deze daarom aan haar moeten teruggeven. Nu zij zich pas op 1 januari 2014 als advocate had uitgeschreven, had zij vanaf 1 november 2013 nog twee maanden de tijd gehad om haar piketdiensten aan een ander dan hemzelf aan te bieden en deze mogelijkheid is haar ten onrechte ontnomen, aldus [appellant].

3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad in redelijkheid het aantal strafpiketdiensten van [appellant] naar beneden heeft kunnen bijstellen, nadat de raad had geconstateerd dat de oorspronkelijke verdeling niet evenwichtig was. Er was geen reden voor de raad om het bezwaar gegrond te verklaren. De rechtbank heeft voor dit oordeel terecht in aanmerking genomen dat de raad het gebrek dat kleefde aan het besluit van

1 november 2013 heeft hersteld, door alsnog te motiveren waarom twee diensten waarvoor [appellant] op het rooster stond zijn geschrapt. De rechtbank heeft voor haar oordeel evenzeer terecht in aanmerking genomen dat de raad voor het vaststellen van het strafpiketrooster gebruik heeft gemaakt van een nieuw automatiseringssysteem, dat, zoals de raad ter zitting nader heeft toegelicht, in het begin nog niet optimaal functioneerde, en dat de raad al na een week na het bekendmaken van het rooster de correcties heeft doorgevoerd.

Dat [appellant] van de tien strafpiketdiensten waarvoor hij op dat moment op het rooster stond er twee had overgenomen van zijn kantoorgenote, laat onverlet dat hij voor veel meer diensten dan gemiddeld stond ingeroosterd. In het licht daarvan is de door de raad bij het besluit van 1 november 2013 aangebrachte correctie niet onredelijk. [appellant] hield immers na deze correctie nog acht diensten over, hetgeen meer was dan het gemiddeld aantal diensten per advocaat. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd valt niet in te zien waarom de raad niet dit gemiddelde als uitgangspunt heeft mogen hanteren om tot een eerlijkere verdeling van de beschikbare piketdiensten te kunnen komen. De raad hoefde evenmin de twee strafpiketdiensten aan de toenmalige kantoorgenote van [appellant] terug te geven. Doordat [appellant] middels de website van de raad had doorgegeven dat hij met de waarneming had ingestemd en de diensten op zijn naam op het strafpiketrooster stonden vermeld, waren het zijn eigen diensten geworden. Reeds hierom konden de diensten niet worden teruggegeven aan de toenmalige kantoorgenote van [appellant], nog daargelaten welk belang van hem daarmee zou zijn gediend.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Slump w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

18-680.