Uitspraak 201407169/1/A3 en 201407163/1/A3


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201407169/1/A3 en 201407163/1/A3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

[appellant A], [appellant B], wonend te [woonplaats], [appellant C], wonend te [woonplaats], [appellant D], wonend te [woonplaats] (hierna: [appellant A] en anderen) en [appellant E], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 23 juli 2014 in zaken nrs. 13/3420, 13/3422, 13/3423, 13/3425, 13/3431 en 13/3432 in de gedingen tussen:

[appellant A] en anderen en [appellant E]

en

het college van gedeputeerde staten van Zeeland.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college het verzoek van [appellant E] om openbaarmaking van de vertrekovereenkomsten van twee directeuren afgewezen.

Bij afzonderlijke besluiten van 12 september 2012 heeft het college de verzoeken van [appellant A] en anderen om openbaarmaking van vertrekovereenkomsten van twee directeuren afgewezen.

Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college het door [appellant E] tegen het besluit van 17 juli 2012 gerichte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit herroepen.

Bij afzonderlijke besluiten van 7 mei 2013 heeft het college de door [appellant A] en anderen tegen de besluiten van 12 september 2012 gemaakte bezwaren gegrond verklaard en die besluiten herroepen.

Bij uitspraak van 23 juli 2014 (zaak nr. 13/3420) heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant E] tegen het besluit van 18 december 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij uitspraak van 23 juli 2014 (zaak nrs. 13/3422, 13/3423, 13/3425, 13/3431 en 13/3432) heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door [appellant A] en anderen tegen de besluiten van 7 mei 2013 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben [appellant E] onderscheidenlijk [appellant A] en anderen hoger beroepen ingesteld.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

[appellant A] en anderen en [appellant E] hebben de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 22 juni 2015, waar [appellant A] en anderen en [appellant E], en het college, vertegenwoordigd door, mr. A.J. Buurma, advocaat te Zoetermeer, en A. Lamper en mr. P.E.M. Bank, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

2. In het kader van een reorganisatie en een daarmee gepaard gaande formatiereductie heeft het college op 6 maart 2012 de Non-activiteitsregeling Zeeland 2013 (hierna: de NAR) vastgesteld. Op grond van deze regeling kan een medewerker die op 1 januari 2013 57 jaar of ouder is, met behoud van dienstverband gebruik maken van een non-activiteitsverlof tot pensionering tegen het in de NAR genoemde percentage van bezoldiging. Bij brieven van 5 juli 2012 en 11 juli 2012 hebben [appellant E] onderscheidenlijk [appellant A] en anderen op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van de vertrekovereenkomsten die, naar aanleiding van de reorganisatie, zijn gesloten met twee directeuren.

Het college heeft bij de besluiten van 18 december 2012 en 7 mei 2013 de bezwaren van onderscheidenlijk [appellant E] en [appellant A] en anderen gegrond verklaard en de vertrekovereenkomsten met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob verstrekt, met uitzondering van de namen, adressen en woonplaatsen van betrokkenen, het percentage bezoldiging en de pensioenopbouw tijdens het verlof, de duur van het buitengewoon verlof en de percentages met betrekking tot de verrekening van neveninkomsten. Volgens het college vormt het verstrekken van deze gegevens een ontoelaatbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken directeuren, van wie de namen bekend zijn. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college toegelicht dat hierbij tevens van belang is geacht dat met de betrokkenen geheimhouding overeen is gekomen, omdat zij bekendheid omtrent de met hen getroffen regelingen wensten te voorkomen met het oog op het aannemen van toekomstige opdrachten.

3. [appellant A] en anderen en [appellant E] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft kunnen weigeren de percentages die zien op het behoud van de bezoldiging tijdens het non-activiteitsverlof openbaar te maken. Zij voeren hiertoe aan dat openbaarheid uitgangspunt dient te zijn en dat transparantie in bezoldigingen en ontslagvergoedingen van functionarissen op veel gebieden maatschappelijk normaal gevonden wordt. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte overwogen dat de 157 vertrekovereenkomsten van medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de NAR, die eerder op verzoek van [appellant E] deels openbaar zijn gemaakt waarbij ook de percentages die zien op het behoud van bezoldiging tijdens het non-activiteitsverlof zijn verstrekt, niet of nauwelijks zijn te herleiden naar de desbetreffende medewerker. In die overeenkomsten zijn de namen van de medewerkers volgens [appellant A] en anderen en [appellant E] immers dusdanig onkundig weggelakt dat deze zonder veel moeite zijn te herleiden naar de desbetreffende medewerker. Ook zijn twee vertrekovereenkomsten van zogenoemde "spijtoptanten" deels openbaar gemaakt waarbij ook de percentages die zien op het behoud van bezoldiging tijdens het non-activiteitsverlof zijn verstrekt. [appellant A] en anderen en [appellant E] wijzen voorts op het feit dat de vertrekovereenkomsten die met hen zijn gesloten tijdens de hoorzitting in bezwaar aan alle bezwaarmakers zijn verspreid zonder gegevens weg te lakken. Indien het college van oordeel is dat openbaarmaking van de percentages die zien op het behoud van bezoldiging tijdens het non-activiteitsverlof wat betreft de vertrekovereenkomsten van de directeuren een inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vormt, dan dient dit voor hen, gelet op het gelijkheidsbeginsel, evenzeer te gelden. In dat geval is inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. [appellant A] en anderen en [appellant E] eisen daarom schadevergoeding van € 25.000,00 per persoon. De rechtbank heeft laatstgenoemde omstandigheden ten onrechte niet in haar beoordeling betrokken, aldus [appellant A] en anderen en [appellant E].

3.1. Vooropgesteld wordt dat de vraag of de vertrekovereenkomsten van [appellant A] en anderen en [appellant E] ten onrechte tijdens de hoorzitting in bezwaar zijn verspreid, dan wel of die verspreiding in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, in deze procedure niet aan de orde is. Gelet hierop kan de volgens hen uit voormelde verspreiding voortvloeiende schade in deze procedure evenmin aan de orde komen. Hetgeen thans in geschil is, is of het college bij de besluiten van 18 december 2012 en 7 mei 2013 in redelijkheid heeft kunnen weigeren bepaalde gegevens uit de twee vertrekregelingen van de directeuren openbaar te maken. Gelet hierop heeft de rechtbank die betogen terecht niet in haar oordelen betrokken.

3.2. [appellant A] en anderen en [appellant E] hebben benadrukt dat het hen louter te doen is om de in de vertrekovereenkomsten genoemde percentages die zien op het behoud van bezoldiging tijdens het non-activiteitsverlof. Zoals zij ter zitting bij de Afdeling hebben bevestigd, gaat het om de vier met "XX" aangeduide percentages, genoemd onder punt 2 en 12 van de vertrekovereenkomsten.

Met betrekking tot functionarissen en ambtenaren kan, waar het hun beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van de persoonlijke levenssfeer. Namen van ambtenaren en aan de ambtenaar te relateren salarisgegevens worden gezien als persoonlijke en dus te beschermen gegevens (uitspraken van de Afdeling van 20 juni 2007 in zaak nr. 200607848/1, onderscheidenlijk 18 juli 2007 in zaak nr. 200608032/1). Niet in geschil is dat het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende directeuren, voor zover het gaat om percentagegegevens die zien op het behoud van bezoldiging tijdens het non-activiteitsverlof, thans aan de orde is.

De rechtbank heeft in beide uitspraken terecht overwogen dat het college het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit geval in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking van voormelde percentages. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014 (in zaak nr. 201309659/1/A3) het geval was, in dit geval aan de hand van de percentages in de vertrekovereenkomsten kan worden berekend welk bedrag de betrokken directeuren bij benadering zullen ontvangen in de periode vanaf het ingaan van hun non-activiteitsverlof tot het ingaan van hun pensioen. Het college heeft ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat dit bedrag kan worden berekend aan de hand van het salaris en dat het salaris bij benadering kan worden afgeleid uit de functie van de directeuren in combinatie met de functieschalen die openbaar zijn. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college openbaarmaking van de percentages in redelijkheid, met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, heeft kunnen weigeren.

De betogen falen.

4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd, voor zover daarbij de beroepen, voor zover betrekking hebbende op de Wob-verzoeken, ongegrond zijn verklaard.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken, voor zover daarbij de beroepen, voor zover betrekking hebbende op de Wob-verzoeken, ongegrond zijn verklaard.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Veenboer
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015

730.