Uitspraak 201500685/2/R4


Volledige tekst

201500685/2/R4.
Datum uitspraak: 16 juli 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Tolbert, gemeente Leek,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leek,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 2 december 2014 heeft het college het wijzigingsplan "Meester Boonstraplantsoen 2-4" vastgesteld en een omgevingsvergunning voor het realiseren van 12 wooneenheden verleend.

Tegen deze besluiten heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Werf, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning maken de realisatie van 12 woningen in het voormalige dorpshuis op het perceel Meester Boonstraplantsoen 2-4 te Tolbert mogelijk.

3. [verzoeker] woont nabij het plangebied op het perceel [locatie]. Met het verzoek beoogt hij te voorkomen dat, voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, onomkeerbare gevolgen ontstaan doordat gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning. Niet in geschil is dat het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning in werking zijn getreden en dat [vergunninghouder] thans bezig is de woningen te realiseren. Dat de bouwactiviteiten grotendeels inpandig plaatsvinden maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet, zoals het college heeft gesteld, dat geen onomkeerbare situatie ontstaat. Met het verzoek is onder de voornoemde omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gemoeid.

4. [verzoeker] betoogt dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 31 van de regels van het bestemmingsplan "Tolbert" (hierna: het bestemmingsplan). Hiertoe voert hij aan dat het wijzigingsplan niet voorziet in zorgwoningen maar in reguliere woningen en niet voorziet in een hoofdgebouw.

4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep voor zover het deze beroepsgrond betreft niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard, omdat [verzoeker] dit punt in zijn zienswijze niet naar voren heeft gebracht.

4.1.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan of van het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarover hij bij het ontwerpplan of het ontwerpbesluit geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

4.1.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de beroepsgrond over de wijzigingsvoorwaarden betrekking op een plandeel waarover [verzoeker] een zienswijze naar aanleiding van het ontwerpplan naar voren heeft gebracht, namelijk het plandeel met de bestemming "Gemengd -1" en de aanduiding "maximum aantal wooneenheden=12", dat de 12 woningen mogelijk maakt. Deze beroepsgrond heeft tevens betrekking op een onderdeel van het ontwerpbesluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarover [verzoeker] een zienswijze naar voren heeft gebracht, namelijk de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 12 woningen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling het beroep in de hoofdzaak in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.

4.2. Het college stelt zich inhoudelijk op het standpunt dat uit artikel 31 van de planregels niet volgt dat bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend zorgwoningen kunnen worden toegestaan. Verder stelt het college dat een inpandige verbouwing van een hoofdgebouw in de zin van de begripsbepalingen van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt en dat dit gebouw, het voormalige dorpshuis, op het perceel het belangrijkste gebouw is en blijft.

4.2.1. Ingevolge artikel 31, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat de bestemmingen "Gemengd -1" en "Verkeer - Verblijf" worden gewijzigd in die zin dat binnen de bestemming "Gemengd -1" ook zorgwonen wordt toegestaan c.q. dat meer dan 1 woning per hoofdgebouw wordt toegestaan; mits:

(…)

5. het aantal (zorg)woningen maximaal 12 bedraagt.

Ingevolge artikel 1, lid 1.40, wordt onder "hoofdgebouw" verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

4.2.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat in artikel 31, aanhef en onder b, en lid 31.5 van de regels van het bestemmingsplan onder meer voorzien is in een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 12 reguliere woningen. Ter zitting heeft [verzoeker] erkend dat uit voornoemde bepalingen niet volgt dat bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid door het college uitsluitend zorgwoningen kunnen worden toegestaan. Voorts maakt het wijzigingsplan 12 woningen mogelijk in één gebouw, dat tevens als hoofdgebouw in de zin van het bestemmingsplan valt aan te merken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat geen grond voor de verwachting dat de Afdeling in de hoofdzaak zal oordelen dat het college met het wijzigingsplan buiten de kaders van de wijzigingsbevoegdheid is getreden.

5. [verzoeker] voert verder aan dat gelet op de voorgeschiedenis van tijdelijke verhuur van kamers aan werknemers van bedrijven uit de omgeving gegronde vrees bestaat dat overbewoning plaats zal vinden in de 12 woningen. Hij verwacht dat daardoor hinder ontstaat, zoals lawaai, ontsiering van de omgeving en parkeeroverlast. Het voorgenomen gebruik detoneert volgens [verzoeker] tussen de bestaande omgeving met eengezinswoningen.

5.1. Volgens het college is er geen reden om aan te nemen dat zich overbewoning zal voordoen.

5.2. Voor zover [verzoeker] overbewoning vreest en daarmee gepaard gaande overlast, overweegt de voorzieningenrechter dat dit een kwestie van handhaving van de openbare orde betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

5.3. Voor zover [verzoeker] betoogt dat te weinig parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn na realisatie van de woningen, overweegt de voorzieningenrechter dat, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijf" parkeervoorzieningen zijn toegestaan. De bestaande parkeervoorzieningen, ook de voorzieningen ten zuiden van het plangebied, blijven gehandhaafd en zijn volgens het college toereikend om te voorzien in de parkeerbehoefte van de bewoners van de te realiseren woningen. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat onjuist is.

6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Steenbergen
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2015

528-780.