Uitspraak 201409575/1/R1


Volledige tekst

201409575/1/R1.
Datum uitspraak: 22 juli 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Venlo,

en

de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Keulse Barrière" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en G.H.P. Meerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [twee gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in een actueel planologisch regime voor het bedrijventerrein Keulse Barrière met enkele aangrenzende gronden en een groot deel van de zone tussen de spoorlijn Venlo - Kaldenkirchen en de Kaldenkerkerweg.

4. [appellant] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autosloperij" voor het perceel aan de [locatie] dat naast zijn woning ligt. Hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de werkzaamheden op het perceel. Daarbij wijst [appellant] op geluids- en verkeersoverlast. Voorts voert [appellant] aan dat bij calamiteiten een gevaarlijke situatie kan ontstaan omdat het perceel moeilijk bereikbaar is voor de brandweer. Verder wijst hij op mogelijke bodemverontreiniging als gevolg van de werkzaamheden op het perceel.

4.1. Op de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autosloperij" toegekend.

Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autosloperij" bestemd voor een autosloperij.

4.2. De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant] op enkele meters van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autosloperij" ligt. De Afdeling stelt ook vast dat het voorheen geldende planologisch regime "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken", vastgesteld door de raad bij besluit 22 juli 1959 en gewijzigd bij besluit van 8 december 1971, voorzag in een agrarische bestemming voor het in geding zijnde perceel. Een autosloperij was hier ingevolge het vorige plan niet toegestaan. Ter zitting is gebleken dat het perceel reeds vele jaren wordt gebruikt voor de opslag van autowrakken. [vergunninghouder] heeft toegelicht dat het hierbij om bewerkte, vloeistofvrije autowrakken gaat.

4.3. De Afdeling stelt vast dat in artikel 4 van de planregels de gebruiksmogelijkheden voor het perceel niet zijn beperkt tot de opslag van bewerkte, vloeistofvrije autowrakken, maar dat hier een autosloperij is toegestaan.

De Afdeling overweegt dat uit het besluit van 24 september 2014 niet volgt dat de raad een afweging heeft gemaakt omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een autosloperij op de gronden naast de woning van [appellant]. Ter zitting heeft de raad ook erkend dat een dergelijke afweging niet is gemaakt. De raad heeft slechts gewezen op de omstandigheid dat in het verleden een milieuvergunning voor de autosloperij is verleend, die inmiddels is omgezet in een omgevingsvergunning milieu. In dit kader overweegt de Afdeling dat de raad aan dit bestaande recht weliswaar betekenis mag toekennen, maar dat dit de raad niet ontslaat van zijn plicht de ruimtelijke aanvaardbaarheid te onderzoeken die meer omvat dan alleen het aspect milieu. De Afdeling wijst hierbij op de uitspraak van 4 februari 2015 in zaak nr. 201309028/1/R1, waaruit volgt dat een milieuvergunning niet zonder meer recht geeft op een bestemming die voorziet in het desbetreffende gebruik. Gelet op het ontbreken van een belangenafweging omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de autosloperij ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

5. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in overweging 4.3 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak te herstellen.

De raad dient daartoe alsnog een afweging te maken omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de autosloperij op de gronden naast de woning van [appellant]. De raad dient gelet op de uitkomst van die afweging te motiveren waarom het besluit in stand kan blijven, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. De Afdeling merkt hierbij op dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat zou kunnen worden voorzien in een planregeling die enkel het bestaande gebruik voor opslag mogelijk maakt.

De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst van de uitvoering van voormelde opdracht mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Indien de raad besluit tot een gewijzigde planregeling hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Proceskosten

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Venlo op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in 5 is overwogen het daarin omschreven gebrek in het besluit van 24 september 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Keulse Barrière" te herstellen, de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het eventueel gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015

418-763.