Uitspraak 201408842/1/R2


Volledige tekst

201408842/1/R2.
Datum uitspraak: 30 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

Openbare zitting gehouden op 30 juni 2015 om 13:30 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.A. Hagen voorzitter

griffier: mr. M. Vogel-Carprieaux

Verschenen:
Mob, vertegenwoordigd door M.H. Middelkamp;
Het college, vertegenwoordigd door A.M. Rensen en mr. J.J.P.S. Weijnen, beiden werkzaam bij de provincie.

Het beroep richt zich tegen het besluit van het college van 17 september 2014, kenmerk 2014/0220330 A14-226, waarbij het bezwaar van Mob tegen het besluit van 27 mei 2014, kenmerk 2014/0147483, ongegrond is verklaard.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 17 september 2014, kenmerk 2014/0220330 A14-226;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Daartoe overweegt zij het volgende.

Mob betoogt dat het college is uitgegaan van een onjuiste vergunde situatie ten tijde van de referentiedatum 10 juni 1994. Daartoe voert Mob aan dat het college ten onrechte 88 fokzeugen in het bepalen van de vergunde situatie heeft betrokken, nu deze dieren in strijd met de vergunning werden gehouden. Indien deze dieren wel mogen worden betrokken, stelt Mob dat dit enkel geldt voor zover de ammoniakemissie van die dieren de -emissie van de vergunde veestapel niet te boven gaat. Nu het college de 88 fokzeugen bij het bepalen van de vergunde situatie heeft betrokken, is het college uitgegaan van een te hoge ammoniakemissie, aldus Mob.

Het college heeft ter zitting bevestigd dat bij de beoordeling is uitgegaan van een onjuiste vergunde situatie ten tijde van de referentiedatum 10 juni 1994. Uitgegaan had moeten worden van de Hinderwetvergunning van 6 mei 1980 en de daarbij vergunde diersoorten en -aantallen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog van Mob slaagt.

Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling ziet aanleiding om gelet op artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Hiertoe is van belang dat uit de aanvraag die ten grondslag ligt aan deze vergunning kan worden afgeleid dat de vergunde situatie zal leiden tot een toename van depositie ten opzichte van de voor het Natura 2000-gebied Engbertsdijkvenen, met referentiedatum 10 juni 1994, relevante referentiesituatie. Uit de voorhanden zijnde gegevens over de toestemminghistorie van het saldogevende bedrijf, de omvang van de saldering en de depositieberekeningen kan voorts worden vastgesteld, dat de toename van depositie op dit Natura 2000-gebied geheel wordt weggenomen door de toegepaste externe saldering. Het standpunt van het college dat het op grond van een passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat de vergunde bedrijfssituatie de natuurlijke kenmerken van dit Natura 2000-gebied niet zal aantasten geldt derhalve evenzeer indien de situatie zoals vergund in de Hinderwetvergunning van 6 mei 1980 als uitgangspunt wordt genomen.

Het college dient op de hiervoor vermelde wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier

458.