Uitspraak 201500659/1/R2


Volledige tekst

201500659/1/R2.
Datum uitspraak: 30 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

Openbare zitting gehouden op 30 juni 2015 om 10:00 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.A. Hagen voorzitter

griffier: mr. M. Vogel-Carprieaux

Verschenen:
Mob, vertegenwoordigd door M. Wierenga;
Het college, vertegenwoordigd door A.M. Rensen en mr. J.J.P.S. Weijnen, beiden werkzaam bij de provincie.

Het beroep richt zich tegen het besluit van het college van 4 december 2014, kenmerk 2014/0309719, waarbij het bezwaar van Mob tegen het besluit van 5 augustus 2014, kenmerk 2014/0213654, ongegrond is verklaard.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 4 december 2014, kenmerk 2014/0309719;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit van geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.

Daartoe overweegt zij het volgende.

Mob voert, samengevat weergegeven, aan dat het college bij de beoordeling of ten gevolge van de aangevraagde situatie een verslechtering optreedt door een toename in stikstofdepositie, ten onrechte is uitgegaan van de volledige Hinderwetvergunning uit 1984 als vergunde situatie.

Het college heeft, zoals het in het verweerschrift en ook ter zitting heeft bevestigd, ten onrechte niet de vergunde situatie met de laagste ammoniakemissie, in dit geval de op 20 december 2013 gedane melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer, in aanmerking genomen bij de beoordeling of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie.
Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog van Mob slaagt.

De Afdeling ziet geen aanleiding het betoog van Mob betreffende het gedeeltelijk van kracht zijn van de Hinderwetvergunning voor een eventuele onderbezetting inhoudelijk te bespreken, nu niet is gesteld noch is gebleken dat de vergunde situatie in dat geval een lagere toegestane emissie zou betreffen dan de melding van 20 december 2013.

Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling ziet aanleiding om gelet op artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Hiertoe is van belang dat uit de aanvraag die ten grondslag ligt aan de vergunning kan worden afgeleid dat ook bij een vergelijking tussen de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen activiteit met de stikstofdepositie in de situatie zoals gemeld op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer op 20 december 2013, de vergunde situatie niet leidt tot een toename van depositie ten opzichte van de voor deze gebieden relevante referentiesituatie. Het standpunt van het college in het bestreden besluit dat op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat de vergunde bedrijfssituatie geen significante gevolgen heeft, geldt derhalve evenzeer indien de laagst vergunde situatie als uitgangspunt wordt genomen.

Het college dient op de hiervoor vermelde wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
 
458.