Uitspraak 201409969/1/R3


Volledige tekst

201409969/1/R3.
Datum uitspraak: 8 juli 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Oosterhout,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "De Contreie, herziening II (2014)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2015, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door P.C.H. van der Made, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. [appellant A] en [appellant B], eigenaren van het perceel [locatie] in Oosterhout, kunnen zich niet met het plan verenigen, voor zover daarin niet is vastgelegd dat de westelijke gevel van het op het naastgelegen perceel voorziene appartementencomplex, zijnde de gevel op korte afstand van hun perceel, zal worden voorzien van een blinde muur. [appellant A] en [appellant B] vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat vanwege vermindering van privacy op hun perceel.

Daarnaast kunnen [appellant A] en [appellant B] zich niet met het plan verenigen, voor zover het voorziet in een verhoging van de maximale goot- en bouwhoogte van het appartementencomplex op het naastgelegen perceel tot 14 m. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan ten opzichte van het voorheen geldende plan ten onrechte een extra verdieping mogelijk maakt. [appellant A] en [appellant B] vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat vanwege beperking van zonlichttoetreding.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en dat het in het plan voorziene appartementencomplex niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B]. Over een blinde muur aan de meest westelijke gevel van het appartementencomplex, stelt de raad dat het niet mogelijk is om dit in het plan te regelen, maar dat in de raadsvergadering een motie is aangenomen inhoudende dat het college van burgemeester en wethouders is verzocht te bepalen dat daarover nadere afspraken met de ontwikkelaar zullen worden gemaakt bij de ontwikkeling van een concreet plan voor de bouw van het appartementencomplex.

Daarnaast stelt de raad dat bij de voorbereiding van het plan een bezonningsstudie heeft plaatsgevonden, waaruit volgt dat de voorziene verhoging van het appartementencomplex niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van zonlichttoetreding op het perceel van [appellant A] en [appellant B]. De raad wijst er tevens op dat bij het vastgestelde plan het bouwvlak voor het appartementencomplex is verschoven, waardoor de afstand tot het perceel en de woning van [appellant A] en [appellant B] groter is geworden.

3.2. Aan de gronden, waar het appartementencomplex is voorzien, is de bestemming "Gemengd-2" toegekend, alsook de aanduidingen "aaneengebouwd", "gestapeld", "detailhandel", "kantoor", "horeca" en "parkeergarage".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd-2" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen in ten hoogste 15 woningen, met dien verstande dat het totaal aantal woningen op de gronden met de bestemmingen "Woongebied-1" tot en met "Woongebied-7", "Woongebied-uit te werken bestemming-3", "Woongebied-uit te werken bestemming-4", "Bedrijf-2" en "Gemengd-2" ten hoogste 820 bedraagt;

(…)

Ingevolge lid 3.2 mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" is aangegeven

Ingevolge lid 3.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak de volgende bepalingen:

a. de volgende bebouwingstypologie is toegestaan: ter plaatse van de aanduiding "gestapeld" mogen gestapelde woningen worden gebouwd;

b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;

c. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan met de aanduiding "maximale goot-en bouwhoogte" is aangegeven.

Uit de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, volgt dat voor de gronden, waar het appartementencomplex is voorzien, een bebouwingspercentage van maximaal 75 geldt. Voorts geldt voor het westelijke deel van het appartementencomplex, dat op ongeveer 6 m van het perceel van [appellant A] en [appellant B] ligt, een maximale goot- en bouwhoogte van 11 m. Voor het oostelijke deel van het appartementencomplex, dat op ongeveer 26 m van hun perceel ligt, geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 14 m.

3.3. Het voorheen geldende plan "De Contreie, herziening I (2012)" voorzag in een appartementencomplex op ongeveer 4 m van het perceel van [appellant A] en [appellant B], met een maximale goot- en bouwhoogte van 11 m.

3.4. De raad heeft in zijn vergadering van 15 oktober 2014, waarbij het voorliggende bestemmingsplan is vastgesteld, met algemene stemmen een motie aangenomen, waarin is gesteld dat de beoogde bouw van het appartementencomplex op enkele meters van reeds bestaande bebouwing zal leiden tot een forse inbreuk op de privacy en aantasting van het woongenot. Voorts is in de motie gesteld dat dit kan worden ondervangen door een blinde muur te realiseren, met dien verstande dat in de meest westelijke gevel van het appartementencomplex geen ramen en balkons zijn toegestaan. In de motie wordt het college van burgemeester en wethouders verzocht om bij de ontwikkeling van een concreet plan voor het appartementencomplex te bepalen dat aan de westelijke gevel een blinde muur wordt gerealiseerd en dat hierover nadere afspraken met de ontwikkelaar worden gemaakt.

3.5. De Afdeling stelt vast dat de raad zich in evenbedoelde motie op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op het aspect privacy, de bouw van het appartementencomplex op enkele meters van nabijgelegen woningen, waaronder de woning van [appellant A] en [appellant B], alleen dan ruimtelijk aanvaardbaar is, als de meest westelijke gevel van het appartementencomplex wordt voorzien van een blinde muur. Nu hieruit blijkt dat de raad het realiseren van deze blinde muur, vanwege de korte afstand tot onder meer de woning op het perceel [locatie] en de ter plaatse te waarborgen privacy, uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht en in aanmerking genomen dat de realisering van de blinde muur niet op andere publiekrechtelijke wijze is gewaarborgd, heeft de raad ten onrechte hiervoor geen regeling in het plan opgenomen. Voor het ter zitting door de raad ingenomen standpunt dat het niet mogelijk is om in het plan te regelen dat de meest westelijke gevel van het appartementencomplex zal worden voorzien van een blinde muur, ziet de Afdeling geen grond. Artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verzet zich niet ertegen dat ruimtelijk relevante voorwaarden, die de raad met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht, in de planregels worden gewaarborgd.

Gelet hierop geeft hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover daarin voor het beoogde appartementencomplex op de gronden met de bestemming "Gemengd-2" niet is voorzien in een regeling voor een blinde muur aan de meest westelijke gevel, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt.

3.6. De in opdracht van de raad uitgevoerde bezonningsstudie geeft inzicht in de schaduwwerking van het voorziene appartementencomplex op de naastgelegen percelen, waaronder het perceel van [appellant A] en [appellant B]. Bij de berekeningen voor de schaduwwerking is uitgegaan van enerzijds de voorheen geldende planologische situatie, waarbij rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan en anderzijds de nieuwe situatie, die het voorliggende plan mogelijk maakt. Hierbij is de schaduwwerking in kaart gebracht voor verschillende tijdstippen op onder meer 21 juni en 21 december, wanneer de hoogste respectievelijk de laagste zonnebaan aan de hemel staat. Uit het onderzoek volgt dat het voorliggende plan voor de percelen naast het voorziene appartementencomplex, waaronder het perceel van [appellant A] en [appellant B], niet leidt tot vermindering van zonlichtinval.

3.7. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze bezonningsstudie zodanige gebreken of leemten in kennis bevat, dat de raad zich hier niet op heeft mogen baseren. Mede gelet op de resultaten van de bezonningsstudie, is het standpunt van de raad dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van de zonlichtinval ter plaatse van het perceel van [appellant A] en [appellant B] naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.

Het betoog faalt.

4. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarin voor het beoogde appartementencomplex op de gronden met de bestemming "Gemengd-2" niet is voorzien in een regeling voor een blinde muur aan de meest westelijke gevel, is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Het beroep is gegrond.

De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 3.5 het plan zodanig aan te passen dat daarin voor het beoogde appartementencomplex op de gronden met de bestemming "Gemengd-2" wordt voorzien in een regeling voor een blinde muur aan de meest westelijke gevel dan wel een andere passende regeling vast te stellen.

Bij de voorbereiding van het te nemen besluit tot wijziging hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.

5. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Oosterhout op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen het besluit van 15 oktober 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Contreie, herziening II (2014)" te herstellen door:

- met inachtneming van overweging 3.5 het plan zodanig aan te passen dat daarin voor het beoogde appartementencomplex op de gronden met de bestemming "Gemengd-2" wordt voorzien in een regeling voor een blinde muur aan de meest westelijke gevel dan wel een andere passende regeling vast te stellen;

draagt de raad voorts op om de wijziging(en) van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015

408.