Uitspraak 201311291/1/R2


Volledige tekst

201311291/1/R2.
Datum uitspraak: 24 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,
3. [appellant sub 3], wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Gendt (hierna: [appellant sub 4]), gemeente Lingewaard,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Gendt, gemeente Lingewaard,
6. [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]), wonend te Angeren, gemeente Lingewaard,
7. [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]), wonend te Doornenburg, gemeente Lingewaard,
8. [appellant sub 8], wonend te Doornenburg, gemeente Lingewaard,
9. [appellant sub 9A] en [appellant sub 9B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 9]), wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
10. de stichting Stichting tot Behoud van den Doornenburg, gevestigd te Doornenburg, gemeente Lingewaard,
11. [appellante sub 11], wonend te Angeren, gemeente Lingewaard,
12. [appellant sub 12], wonend te [woonplaats], en anderen,
13. [appellant sub 13], wonend te Angeren, gemeente Lingewaard,
14. de stichting Stichting Bewonersbelangen Loovelden, [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,

en

de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2013, nr. 75/2013, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9], Stichting tot Behoud van den Doornenburg, [appellante sub 11], [appellant sub 12] en anderen, [appellant sub 13], Stichting Bewonersbelangen Loovelden, [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht in bovengenoemde zaak een deskundigenbericht uitgebracht. Een aantal appellanten en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Een aantal partijen heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 en 2 april 2015, waar een aantal partijen ter zitting is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van de gemeente Lingewaard, met uitzondering van de glastuinbouwconcentratie gebied Bergerden, de uiterwaarden en Park Lingezegen.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dit niet voorziet in de toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - 44 (sw44)" aan het perceel [locatie 1] te Gendt. Hiertoe voert hij aan dat zijn stalling- en opslagbedrijf ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hij stelt dat de raad in de Reactienota zienswijzen heeft aangegeven te kunnen instemmen met het gebruik van het perceel voor opslag, doch dat de raad dit niet op juiste wijze in het plan heeft vertaald.

3.1. De raad stelt in de Reactienota zienswijzen dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het als zodanig bestemmen van inpandige statische opslag, zodat de zienswijze van [appellant sub 1] aanleiding geeft tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. In het verweerschrift stelt de raad dat ten onrechte niet de aanduiding "specifieke vorm van wonen -44(sw44)" is toegekend aan het perceel van [appellant sub 1], dat voorziet in het gebruik voor een stalling- en opslagbedrijf.

3.2. Gelet op het voorgaande heeft de raad erkend dat het plan, in tegenstelling tot wat de raad heeft beoogd, niet het bestaande stalling- en opslagbedrijf van [appellant sub 1] toestaat, nu de hiervoor bedoelde aanduiding "specifieke vorm van wonen -44 (sw44)" niet aan het perceel [locatie 1] te Gendt is toegekend. Nu het besluit derhalve een ander rechtsgevolg heeft dan de raad ten tijde van de vaststelling van het plan had beoogd, is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt.

4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover hiermee niet de aanduiding "specifieke vorm van wonen -44(sw44)" is toegekend aan het perceel [locatie 1] te Gendt, is genomen in strijd met 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 2]

5. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de plandelen met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3] te Huissen. Hij betoogt dat het bestaande gebruik van een deel van zijn kassen voor de stalling van caravans als zodanig had moeten worden bestemd. [appellant sub 2] stelt dat de raad het gebruik, dat bovendien een tijdelijk karakter heeft, ten onrechte in strijd heeft geacht met het beleid voor het glastuinbouwgebied. Volgens hem draagt het tijdelijk gebruik bij aan de herstructurering van het glastuingebied, nu dit hem de financiële positie verschaft om te investeren in zijn kassen. In dit verband wijst [appellant sub 2] erop dat op de percelen van appellanten [appellant sub 3] en [appellant sub 9] wel een caravanstalling is toegestaan. Dit duidt er volgens hem op dat het beleid niet uniform wordt toegepast. Voorts is het tijdelijk gebruik voor de stalling van caravans niet in strijd met het gemeentelijk of provinciaal beleid, noch met de Ruimtelijke Verordening Gelderland, aldus [appellant sub 2].

5.1. De raad stelt dat ook het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Huissen" de stalling van caravans op de percelen van [appellant sub 2] niet toestond. [appellant sub 2] is hiervan ook op de hoogte gesteld bij brief van 27 november 2012. De raad wijst er in dit verband op dat het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard een gedoogbesluit heeft genomen op 14 oktober 2013 voor de stalling van caravans op de percelen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat gelet op het gedoogbesluit, het gebruik van de kassen voor caravanstalling kan worden gecontinueerd tot 2018. De raad stelt daarnaast, onder verwijzing naar de Structuurvisie gemeente Lingewaard 2012-2022 van 31 mei 2012 (hierna: de Structuurvisie Lingewaard), dat hij het beleid voert om de verouderde glastuinbouw in het gebied Huissen-Angeren te herstructureren. Hiertoe is het gebied verdeeld in vier delen, waaronder het intensiveringsgebied Rietkamp waarin de percelen van [appellant sub 2] liggen. Het beleid voor dit deelgebied is erop gericht mogelijkheden te bieden voor een duurzame, toekomstbestendige glastuinbouw door schaalvergroting en of clustering van verspreid liggende locaties. Het gebruik van de kassen voor caravanstalling is hiermee niet in overeenstemming. Daarbij stelt de raad dat een caravanstalling niet als een nevenactiviteit kan worden beschouwd gelet op de omvang en de opbrengsten hiervan.

5.2. Uit het deskundigenbericht volgt dat de percelen van [appellant sub 2] een omvang hebben van 4 hectare, waarvan ongeveer 1,8 hectare is bebouwd met kassen. Ongeveer de helft van de kassen is in gebruik als stalling voor caravans. Dit gebruik is aangevangen in 2003 en vindt sindsdien onafgebroken plaats. Volgens het deskundigenbericht blijkt uit het ondernemersplan van [appellant sub 2] dat de inkomsten uit de caravanstalling worden benut voor het herstructureren van het glastuinbouwbedrijf, welke herstructurering naar verwachting in 2018 is voltooid. Mede vanwege deze herstructurering is aan [appellant sub 2] een gedoogbesluit verleend. Het gedoogbesluit heeft tevens betrekking op een nieuw te bouwen kas. Hiervoor is volgens het deskundigenbericht nog geen omgevingsvergunning verleend.

5.3. In de plantoelichting is vermeld dat het beleid voor de herstructureringsgebieden glastuinbouw is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie herstructurering glastuinbouw Huissen Bemmel van 25 januari 2012 en de Ruimtelijke Verordening Gelderland 2010. In de Structuurvisie Lingewaard is het gemeentelijk beleid ten aanzien van de herstructurering van glastuinbouwgebieden uitgewerkt.

5.4. De Structuurvisie Lingewaard vermeldt dat bedrijfsuitbreidingen en de groeiende behoefte aan een groen buitengebied ervoor hebben gezorgd dat grootschalige kassen niet overal meer passend worden geacht en dat glastuinbouw wordt geconcentreerd. Binnen de gemeente is een aantal gebieden aangewezen: Bergerden, herstructureringsgebied glastuinbouw Huissen-Angeren en Kamervoort. Voor het herstructureringsgebied glastuinbouw Huissen-Angeren is verder vermeld dat in dit gebied sprake is van een verouderde en kleinschalige inrichtingsstructuur waar ook andere bedrijven en woningen een plek hebben ingenomen. Door de gemeente en de provincie wordt het verbeteren van de economische toekomstmogelijkheden voor de tuinbouwbedrijven en ruimtelijke kwaliteit in het gebied gestimuleerd.

5.5. Aan de percelen van [appellant sub 2] is de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1.2, onder 3, sub d, van de planregels mag opslag binnen de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" niet plaatsvinden in kassen.

5.6. Aan de percelen van [appellant sub 2] is in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Huissen 1978" de bestemming "Agrarisch Gebied" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid A, van de planregels van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Huissen 1978" zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied" bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

Ingevolge lid F, onder 1, voor zover thans van belang, is, onverminderd het bepaalde in artikel 27 van deze voorschriften, het in ieder geval verboden de in dit artikel bedoelde gronden of gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor commerciële doeleinden anders dan agrarische.

Ingevolge artikel 27, eerste lid, is het verboden grond of gebouwen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan gegeven bestemming.

Ingevolge het tweede lid is het eerste lid, voor zover thans van belang, niet van toepassing op het gebruik dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het
bestemmingsplan zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht.

5.7. Gelet op bovengenoemde planregels staat vast dat het gebruik van de percelen voor de stalling van caravans ook in strijd is met het vorige bestemmingsplan. Gelet op het hiervoor onder 5.4 weergegeven beleid, past het gebruik ook niet in het provinciale en gemeentelijke beleid voor het gebied. Hetgeen is aangevoerd omtrent de bedrijfsvoering geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een uitzondering had moeten maken op zijn beleid. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de percelen [locatie 4] te Huissen en [locatie 5] te Gendt overweegt de Afdeling dat ook op deze percelen gelet op de toepasselijke bestemming de stalling van caravans is uitgesloten. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan desondanks voor deze percelen meer mogelijkheden biedt wat betreft de stalling van caravans. Gezien het voorgaande faalt het betoog.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

7. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" en de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie 4] te Huissen. Hiertoe voert hij aan dat het bestaande gebruik van zijn perceel voor de stalling van caravans en de stalling van (agrarische) grondverzetmachines en machines ten behoeve van loonwerkzaamheden, ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hij stelt dat de raad al sinds 1997 op de hoogte is van het gebruik van het perceel als caravanstalling. Volgens [appellant sub 3] had de raad in elk geval moeten overwegen of in het plan voor zijn perceel een uitsterfregeling of persoonlijk overgangsrecht had kunnen worden opgenomen. Hij stelt in dit verband tot slot dat het stallen van caravans minder milieubelastend is dan het houden van varkens, zodat dit gebruik, gelet op de nabij gelegen woonwijk, passender moet worden geacht vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

7.1. De raad stelt dat het gebruik voor de stalling van caravans ook in het vorige bestemmingsplan niet was toegestaan. De raad stelt daarnaast dat het gemeentelijk beleid is gericht op herstructurering van de verouderde glastuinbouw in het gebied Huissen-Angeren. Het herstructureringsgebied is onderverdeeld in vier deelgebieden, waaronder het intensiveringsgebied Rietkamp. De raad licht toe dat het beleid voor dit deelgebied is gericht op het bieden van mogelijkheden voor een duurzame, toekomstbestendige glastuinbouw. Het gebruik van de kassen voor caravanstalling is hiermee in strijd, zodat dit gebruik in het plan niet is toegestaan, aldus de raad. De raad stelt dat om die reden ook geen aanleiding bestaat voor persoonsgebonden overgangsrecht. De omstandigheid dat de raad op de hoogte was van het gebruik door de milieumelding in 1998, acht de raad niet doorslaggevend. Tot slot merkt de raad in dit verband op dat tegen het met het plan strijdige gebruik voor caravanstalling handhavend zal worden opgetreden, doch dat er thans overleg plaatsvindt tussen gemeenteambtenaren en [appellant sub 3]. Ten aanzien van de opslag voor machines stelt de raad dat dit is toegestaan, zolang dit als agrarische nevenactiviteit kan worden aangemerkt.

7.2. Uit het deskundigenbericht volgt dat het perceel [locatie 4] een omvang heeft van 1 hectare. Op het perceel staan kassen met een totale oppervlakte van 3.400 m2, met een aangebouwde bedrijfsruimte. De kassen zijn volgens het deskundigenbericht met vergunningen gerealiseerd. Daarnaast staan op het perceel een voormalig varkensstal en een kapschuur. De kapschuur is ongeveer 360 m2 groot. Ook is een romneyloods aanwezig ter grootte van ongeveer 96 m2, die voor 1984 en zonder bouwvergunning is opgericht voor het stallen van machines. Vanaf de periode 1997/1998 is steeds een gedeelte van de kassen in gebruik genomen voor de stalling van caravans. Thans zijn volgens het deskundigenbericht alle kassen volledig in gebruik als caravanstalling. Dit geldt ook voor de voormalig varkensstal. In de kapschuur en de romneyloods staan machines voor een grondverzetbedrijf, aldus het deskundigenbericht.

7.3. Aan het perceel [locatie 4] is de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" toegekend, met de aanduiding "intensieve veehouderij".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder a en d, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Glastuinbouw" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van glastuinbouwbedrijven en nevenactiviteiten.

Ingevolge lid 3.1.2, onder c, voor zover thans van belang, gelden voor nevenactiviteiten de volgende bepalingen: 1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in de vorm van agrarisch verwante bedrijvigheid, inpandige opslag, recreatieve voorzieningen en ondergeschikte detailhandel in streekproducten, alsmede de in 3.1.2 onder a opgenomen Staat van nevenactiviteiten en 2. maximaal 25% van de bebouwde oppervlakte van het agrarische bedrijf tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen, mag worden gebruikt voor een niet-agrarische nevenactiviteit, (…), 4. de nevenactiviteit dient qua oppervlak en inkomensvorming ondergeschikt te blijven aan de hoofdfunctie, (…).

Ingevolge lid 3.1.2, onder d, sub 3, mag opslag binnen de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" niet plaatsvinden in kassen.

7.4. Aan het perceel van [appellant sub 3] was in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" van de raad van de gemeente Huissen de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid A, van de planregels van dat bestemmingsplan, zijn de voor "Agrarisch gebied" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

7.5. Uit bovenstaande planregels volgt dat het bestaande gebruik voor de stalling van caravans niet in overeenstemming is met het plan noch met het vorige bestemmingsplan. Tussen partijen is niet in geschil dat het als zodanig bestemmen van het gebruik van het perceel voor de stalling van caravans en machines niet in overeenstemming is met het provinciale en gemeentelijke beleid voor het gebied, zoals hiervoor weergegeven onder 5.4. Hetgeen is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege bijzondere omstandigheden een uitzondering had moeten maken op zijn beleid en het gebruik als zodanig had moeten bestemmen. Hierbij betrekt de Afdeling dat aan het langdurig tijdsverloop van het met de bestemming strijdige gebruik op zichzelf geen zwaarwegende betekenis toekomt. Gebruik in strijd met de bestemming doet immers in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen ontstaan, ook niet als niet handhavend is opgetreden terwijl het gemeentebestuur wel op de hoogte was van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. Daarbij is van belang dat het strijdige gebruik weliswaar al is vermeld in de aan [appellant sub 3] verleende milieuvergunning van 15 januari 1997, maar dat hiervoor geen planologische toestemming is verleend. Voorts heeft de raad van belang kunnen achten dat de aan [appellant sub 3] verleende milieuvergunning nog van kracht is en dat hij door hier feitelijk gebruik van te maken, machines mag opslaan als nevenactiviteit als bedoeld in artikel 3, lid 3.1.2, onder c, van de planregels. Nu de raad niet in redelijkheid gehouden was een uitzondering te maken op zijn beleid door het gebruik als zodanig te bestemmen, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad het gebruik anderszins had moeten regelen. Het betoog faalt.

8. [appellant sub 3] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 3] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

9. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

10. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met de aanduiding "bouwvlak" voor de percelen [locatie 6] en [locatie 7] te Gendt. Hiertoe voert zij aan dat het bouwvlak ten onrechte is verkleind ten opzichte van het vorige bestemmingsplan en dat de vorm ervan onwenselijk is. De verkleining en de vorm leiden volgens haar tot een onaanvaardbare beperking van de bedrijfsvoering. Hierbij wijst zij op plannen voor de bouw van een schuur voor de opslag van fruitkisten en de uitbreiding en aanpassing van de bestaande varkensschuren. Ook wijst zij op het ruimtebeslag van de bestaande erfverharding. Volgens haar is een toezegging gedaan dat een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf ten minste 1 hectare zou bedragen.

10.1. De raad stelt dat voor het bepalen van de omvang van agrarische bouwvlakken het uitgangspunt wordt gehanteerd dat wordt aangesloten bij de feitelijke situatie conform de luchtfoto, de perceelgrenzen en het vigerend bouwvlak. De raad stelt dat in dit geval het bouwvlak gelet op de luchtfoto voor meer dan 1/3 deel niet is benut. De raad stelt daarnaast dat een kennisgeving op grond van de Stoppersregeling is gedaan waarin is aangegeven dat het houden van varkens zal worden beëindigd. Vanwege deze feiten is volgens de raad, in overeenstemming met het beleid, het bouwvlak op maat getekend. De raad stelt voorts dat [appellant sub 4] geen concrete uitbreidingsplannen heeft ingediend in verband waarmee een groter bouwvlak had moeten worden toegekend. In dit verband wijst de raad erop dat het bouwvlak een uitbreidingsruimte biedt van 2.900 m2.

10.2. In de plantoelichting is vermeld dat aan de aanwezige reële agrarische bedrijven een bouwvlak is toegekend. De bouwvlakken in de vorige bestemmingsplannen vormen hiervoor het vertrekpunt. Vanwege de datering van de oude bestemmingsplannen is echter tevens getoetst aan de feitelijke situatie en aan de huidige maatstaven van landschappelijke en milieukundige duurzaamheid. De vorm en ligging van het toe te kennen bouwvlak vormen volgens de plantoelichting individueel maatwerk. Op basis van het vigerende bouwvlak, de feitelijke situatie, eigendom, kadastrale ondergrond en rekening houdend met de bestaande waarden en functies in de omgeving, zijn de grenzen van het nieuwe bouwvlak bepaald en is een bouwvlakvoorstel geconstrueerd.

10.3. Uit het deskundigenbericht volgt dat de percelen van [appellant sub 4] een totale oppervlakte van ongeveer 1,7 hectare hebben. Op de percelen worden vleesvarkens gehouden en fruitbomen geteeld. Verder vermeldt het deskundigenbericht dat een kennisgeving is gedaan op grond van de Stoppersregeling, naar aanleiding waarvan het aantal dieren is teruggebracht tot ongeveer 898. Conform de Stoppersregeling wordt de vleesvarkenshouderij uiterlijk op 1 januari 2020 beëindigd. De bestaande bebouwing bestaat onder meer uit een stal van ongeveer 200 m2, een stal van ongeveer 600 m2 en een stal van ongeveer 240 m2 alsmede een opslag voor materiaal van 266 m2. Aan de zuidkant van laatstgenoemde stal bevindt zich een buitenopslag van kratten voor fruit. Volgens het deskundigenbericht heeft [appellant sub 4] geen concrete uitbreidingsplannen, maar bestaat wel de toekomstwens een gebouw te realiseren voor de opslag van fruit met daarbij eventueel koelcellen. Deze opslag zou in de plaats moeten komen van de stal van 240 m2. Tevens zal eventueel, indien de varkenshouderij wordt voortgezet, de stal van 600 m2 worden uitgebreid. Verder volgt uit deskundigenbericht dat aan de percelen van [appellant sub 4] in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Gendt de bestemming "Agrarisch gebied" was toegekend, met voor beide percelen een afzonderlijk agrarisch bouwperceel. Het bouwvlak voor het perceel [locatie 7] had een oppervlakte van ongeveer 5.700 m2 en het bouwvlak voor het perceel Olyhorststraat had een oppervlakte van ongeveer 7.300 m2. Het bouwvlak in het plan heeft een oppervlakte van ongeveer 7.800 m2. Dit betekent volgens het deskundigenbericht een verkleining van het bebouwbaar oppervlak van 13.000 m2 naar 7.800 m2.

10.4. Vaststaat dat de bebouwingsmogelijkheden in het plan zijn beperkt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft, zo volgt uit het bovenvermelde deskundigenbericht, in afwijking van het vorige bestemmingsplan één bouwvlak opgenomen, met een totale omvang van ongeveer 8.000 m2. Dit betekent weliswaar een aanzienlijke verkleining van de bouwmogelijkheden, maar het plan biedt hiermee nog steeds de ruimte voor een uitbreiding van het bedrijf met meer dan 2.000 m2. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze uitbreidingsruimte onvoldoende is. Ook niet gelet op de bestaande erfverharding, nu niet aannemelijk is gemaakt dat deze een zodanig ruimtebeslag heeft dat geen reële bouwmogelijkheden overblijven. Verder acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad in zijn afweging heeft betrokken dat [appellant sub 4] geen concrete uitbreidingsplannen heeft. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre leidt tot een onaanvaardbare beperking van de bedrijfsvoering. Dit is niet anders voor wat betreft de bezwaren van [appellant sub 4] ten aanzien van de vormgeving van het bouwvlak. Niet valt in te zien dat ondanks de uitbreidingsruimte van meer dan 2000 m2, de vorm een zodanige belemmering vormt voor de bedrijfsvoering dat hieraan een overwegend belang had moeten worden toegekend. De Afdeling acht het bovendien niet onredelijk dat de raad in zijn afweging heeft betrokken dat [appellant sub 4] middels een kennisgeving op grond van de Stoppersregeling heeft aangegeven de varkenshouderij te willen beëindigen. Dat [appellant sub 4] een toezegging is gedaan dat aan alle agrarische bedrijven een bouwvlak zou worden toegekend van tenminste 1 hectare, is door [appellant sub 4] niet met stukken onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een bouwvlak met een vorm en omvang van ongeveer 8.000 m2 kunnen opnemen voor de percelen van [appellant sub 4]. Het betoog faalt.

11. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 4] ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 5]

12. [appellante sub 5] kan zich niet verenigen met de aanduiding "bijgebouwen" op het perceel [locatie 8] te Gendt. Zij betoogt dat de bestaande kas op het perceel ten onrechte niet overeenkomstig het vorige plan is bestemd voor glastuinbouw. [appellante sub 5] stelt dat de kas in redelijke staat verkeert en als zodanig weer te gebruiken is. Daarbij komt dat ter plaatse van de kas een ontsluitingsweg is gepland ten behoeve van een uitbreidingsplan. Nu het provinciale beleid meer mogelijkheden biedt voor functieverandering indien de kas is bestemd voor glastuinbouw dan als bijgebouw dient, teneinde mogelijke schade in de toekomst te voorkomen, de kas dan ook te worden bestemd voor glastuinbouw.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van het perceel [locatie 8] geen agrarisch bedrijf wordt geëxploiteerd. De kas is daarom niet meer bestemd voor glastuinbouw. Omdat de kas met een daartoe vereiste vergunning is gebouwd, is alleen het gebouw als zodanig bestemd.

12.2. Blijkens de verbeelding heeft het plandeel voor het perceel [locatie 8] de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwallen". Ter plaatse van de op het perceel aanwezige kas heeft het plandeel de aanduiding "bijgebouwen".

Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, aanhef en onder a, ten eerste, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Oeverwallen" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan, met uitzondering van de bestaande glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw".

Ingevolge lid 6.1.2, onder b, voor zover van belang, zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan.

12.3. Nu aan het plandeel voor het perceel [locatie 8] niet de aanduiding "glastuinbouw" is toegekend en evenmin de aanduiding "bouwvlak", kan ingevolge de hiervoor genoemde artikelen de kas op het perceel niet worden gebruikt voor glastuinbouw noch als agrarisch bedrijfsgebouw. De raad heeft uiteengezet dat bij de vaststelling van het plan als uitgangspunt is gehanteerd dat alleen aan de aanwezige reële agrarische bedrijven een bouwvlak is toegekend. Als in het vorige plan een agrarisch bouwvlak was toegekend, dan is dit ook in het onderhavige plan gebeurd, tenzij is aangetoond dat het feitelijke gebruik is gewijzigd.

Blijkens het deskundigenbericht was het perceel [locatie 8] in het vorige plan bestemd voor glastuinbouw. Aan het perceel was ook een agrarisch bouwvlak toegekend. In dit bericht staat dat het perceel en de kas niet meer in gebruik zijn voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, maar voor de opslag van materiaal en materieel van het bouwbedrijf van [appellante sub 5] dat is gevestigd aan [locatie 9]. Uit een melding in het kader van het Besluit opslag en transportbedrijven van 28 juli 2004 blijkt dat het gebruik van de kas voor opslag in 1997 is aangevangen. [appellante sub 5] heeft het deskundigenbericht op dit punt niet bestreden.

Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat op het perceel [locatie 8] reeds een lange periode geen tuinbouwactiviteiten meer plaatsvinden. De keuze van de raad om aan het perceel geen agrarisch bouwvlak toe te kennen is dan ook in overeenstemming met het door de raad gehanteerde uitgangspunt om alleen ter plaatse van de aanwezige reële agrarische bedrijven een agrarisch bouwvlak toe te kennen. De Afdeling is van opvatting dat het aangevoerde geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen reden is om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Daartoe wordt tevens overwogen dat niet is gebleken dat [appellante sub 5] een concreet en kenbaar initiatief heeft de kas voor tuinbouwactiviteiten te gebruiken. Bovendien is gebleken dat de ontwikkeling van de woonwijk, ten behoeve waarvan [appellante sub 5] ter plaatse van de kas een ontsluitingsweg wilde aanleggen, stil ligt vanwege de marktsituatie.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellante sub 5] de kas op het perceel [locatie 8] te Gendt te bestemmen voor glastuinbouw. Het betoog faalt.

13. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 5] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 6]

14. [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwallen" voor het perceel [locatie 10] te Angeren. Hiertoe voert hij, onder verwijzing naar het vorige bestemmingsplan voor zijn perceel, aan dat aan de bestaande legale bebouwing op zijn perceel ten onrechte geen woonbestemming is toegekend. Hij stelt dat de solitaire bebouwing, te weten een voormalige boerderij, niet als een bijgebouw kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1, lid 1.28 van de planregels. De wijze van bestemmen leidt er bovendien toe dat ieder reëel gebruik van het perceel is uitgesloten, hetgeen volgens [appellant sub 6] geen blijk geeft van een ruimtelijke afweging door de raad. In lijn met de uitgangspunten van het plan en in overeenstemming met het eerdere standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van een huisartsenpraktijk op het perceel, had aan zijn perceel een woonbestemming moeten worden toegekend met bijbehorend bouwvlak, aldus [appellant sub 6]. Verder stelt [appellant sub 6] dat het bestaande gebruik niet zal worden beëindigd binnen de planperiode en dat ook de bebouwing niet zal worden verwijderd.

14.1. De raad stelt dat conform de uitgangspunten van het plan en gelijk aan de bestemming in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming is toegekend aan het perceel van [appellant sub 6]. De raad licht toe dat aan alle gronden die agrarisch bestemd waren en (semi) agrarisch worden gebruikt een agrarische bestemming is toegekend. De raad stelt verder dat het gebouw op het perceel van [appellant sub 6] ten tijde van de terinzagelegging van het vorige bestemmingsplan noch ten tijde van de inwerkingtreding hiervan, werd gebruikt voor wonen. Het gebruik voor wonen valt volgens de raad dan ook niet onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan. De raad stelt dat sinds de relevante peildatum voor het overgangsrecht de bebouwing niet in gebruik is genomen voor wonen, zodat het toekennen van een woonbestemming zou betekenen dat een woning wordt toegevoegd aan het buitengebied. Volgens de raad is dit in strijd met de uitgangspunten van het plan. De raad stelt daarnaast dat ten onrechte de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - agrarisch bijgebouw" is toegekend, dit had de aanduiding "bijgebouwen" moeten zijn. Hiervoor geldt volgens de raad niet de definitie van artikel 1, lid 1.28 van de planregels, nu niet de term ‘bijgebouwen’ als zelfstandig juridisch begrip wordt gebruikt maar als naam voor de aanduiding. Met de aanduiding "bijgebouwen" is de bebouwing als zodanig bestemd, aldus de raad.

14.2. Uit het deskundigenbericht volgt dat op het perceel van [appellant sub 6] een gebouw aanwezig is dat vermoedelijk rond 1950 is gebouwd. Een bouwvergunning hiervoor heeft de deskundige niet aangetroffen. Volgens het deskundigenbericht stemt het uiterlijk van het gebouw overeen met een agrarische schuur. Het gebouw bestaat uit een deel, een opkamer, een voorkamer en een ruimte waarin vee gestald kan worden. Er is geen sanitair aanwezig. Het deskundigenbericht vermeldt verder dat het er naar uitziet dat het gebouw al decennia niet is bewoond. In de GBA zijn geen bewoners van het gebouw bekend. Het gebouw wordt volgens het deskundigenbericht gebruikt voor de opslag van goederen. Ook worden in het gebouw decors gemaakt voor toneel en voor carnaval. De gronden rondom het gebouw zijn in gebruik als weiland voor het weiden van paarden van derden. Voorts vermeldt het deskundigenbericht dat het college in 2010 heeft aangegeven dat een huisartsenpraktijk en de bouw van een woning mogelijk is op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 1978". In 2013 is een principeverzoek voor de bouw van een woning echter afgewezen, omdat de bouw van een burgerwoning zou leiden tot een toevoeging van een nieuwe woning aan het buitengebied. Daarbij is volgens het deskundigenbericht aangegeven dat de eerdere reactie in 2010 een verkeerde interpretatie van het toen geldende planologische regime betreft.

14.3. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwallen" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarisch bijgebouw" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Agrarisch met waarden - Oeverwallen" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, voor agrarisch grondgebruik en nevenactiviteiten.

Ingevolge lid 6.2.6 zijn gebouwen buiten de aanduiding "bouwvlak" uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" en uitsluitend met de bestaande maatvoering met een uitbreiding van 10% als maximum.

Ingevolge lid 6.4.1, voor zover thans van belang, wordt in aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

14.4. Vaststaat dat aan het perceel in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1978" de bestemming "Agrarisch gebied" en de aanduiding "B" was toegekend.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planregels, voor zover thans van belang, van dat bestemmingsplan zijn de op de kaart voor "Agrarisch gebied" aangewezen grond bestemd voor één of meer vormen van agrarisch grondgebruik.

Ingevolge artikel 60, eerste lid, is het verboden opstallen - of delen daarvan - en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

Ingevolge het zesde lid, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op: a. het gebruik van opstallen - of delen daarvan - en grond strijdig met de bestemming aan de grond gegeven in het plan, voor zover dit gebruik reeds plaatsvond ten tijde van het van kracht worden van het plan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt aangebracht; (…).

14.5. In aanmerking genomen de ter zitting gegeven toelichting van de raad op het vorige planologische regime begrijpt de Afdeling dit aldus dat weliswaar vanwege de toegekende aanduiding "B" het gebruik van het perceel voor wonen was toegestaan onder het overgangsrecht, maar alleen in die gevallen dat ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan bebouwing op het perceel in gebruik was voor wonen. Door [appellant sub 6] is dit niet weersproken. Nu tussen partijen niet in geschil is dat op dat peil[appellant sub 3]ent de aanwezige bebouwing niet in gebruik was voor wonen, was dit gebruik derhalve niet toegestaan. De raad heeft hierin derhalve geen aanleiding hoeven te zien een woonbestemming toe te kennen. Voorts is van belang dat de raad het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk acht nieuwe woonbestemmingen toe te kennen in het buitengebied. De achtergrond hiervan is dat de raad verstening van het buitengebied tegen wenst te gaan. De ligging van het perceel van [appellant sub 6] in de kernrandzone maakt dit volgens de raad niet anders. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ook elders in de kernrandzone geen nieuwe woningen worden toegestaan. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt van de raad onredelijk is. Dat ieder reëel gebruik gelet op de toegekende bestemming is uitgesloten, is door [appellant sub 6] niet aannemelijk gemaakt. Voorts is van belang dat voor zover al sprake is van een toezegging die kan worden toegerekend aan de raad en waaraan [appellant sub 6] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat een woonbestemming zou worden toegekend, hierop is teruggekomen in de correspondentie van het gemeentebestuur uit 2010, zodat thans hieraan geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden verleend. De raad heeft derhalve kunnen afzien van het toekennen van een woonbestemming aan het perceel van [appellant sub 6]. Het betoog faalt in zoverre. Voorts is van belang dat de raad heeft erkend dat het plan, in tegenstelling tot hetgeen de raad heeft beoogd, ten onrechte de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - agrarisch bijgebouw" toekent aan het perceel van [appellant sub 6], in plaats van de aanduiding "bijgebouwen". Nu het besluit derhalve een ander rechtsgevolg heeft dan de raad ten tijde van de vaststelling van het plan had beoogd, is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt in zoverre.

15. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - agrarisch bijgebouw" is toegekend aan het perceel [locatie 10] te Angeren, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 7]

16. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met de aanduiding "bouwvlak" voor zijn perceel [locatie 11] te Doornenburg. Hiertoe voert hij aan dat de omvang en situering van het bouwvlak, welke situering neerkomt op een uitbreiding van het bestaande bouwvlak aan de west- en zuidzijde, ten onrechte niet de door hem gewenste uitbreiding van zijn bedrijf mogelijk maakt. [appellant sub 7] wenst een uitbreiding van het bouwvlak aan de noordelijke zijde, zodat een opslag/koelruimte met een oppervlakte van 1.000 tot 1.500 m2 kan worden gerealiseerd ten noorden van een van de twee bedrijfsgebouwen. Een noordelijke uitbreiding van het bouwvlak is passender vanwege logistieke motieven, zoals de ontsluiting op de weg, de concentratie van bedrijfsbebouwing, het behoud van een doelmatige vorm van de boomgaard en vanuit kostenoverwegingen, aldus [appellant sub 7]. Tot slot wijst [appellant sub 7] op het ruimtebeslag van de bestaande en in de toekomst benodigde erfverharding.

16.1. De raad stelt dat in overeenstemming met het beleid het bouwvlak is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. De raad stelt dat, nu geen sprake is van een concreet bouwplan met de daarbij benodigde onderzoeken en ruimtelijke onderbouwing, bovendien geen aanleiding bestaat tot een vergroting van het bouwvlak ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, noch voor een andere situering. Daarbij merkt de raad op dat hij eerst in beroep kennis heeft genomen van het bezwaar van [appellant sub 7] tegen de situering van het bouwvlak.

16.2. Uit het deskundigenbericht volgt dat al vanaf 1976 een fruitteeltbedrijf is gevestigd op het perceel. In 2002 is aan [appellant sub 7] een bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van de bestaande loods. Dit bouwplan is nog niet gerealiseerd. Een verdere uitbreiding van de bedrijfsbebouwing wordt door [appellant sub 7] volgens het deskundigenbericht niet uitgesloten. Aanvragen daartoe zijn evenwel nog niet ingediend. Volgens het deskundigenbericht biedt het bouwvlak uitbreidingsruimte en staat het niet aan de bedrijfsvoering in de weg.

16.3. Vaststaat dat de omvang van het bouwvlak in het plan overeenkomt met het bouwvlak in het vorige bestemmingsplan. Gelet op de toelichting ter zitting begrijpt de Afdeling het betoog van [appellant sub 7] evenwel aldus dat dit niet zozeer is gericht tegen de omvang van het bouwvlak, maar tegen de situering ervan. Dit laat echter onverlet dat [appellant sub 7] met zijn beroep een wijziging in de planologische mogelijkheden voor zijn perceel beoogt. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat in het stelsel van de Wro een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat [appellant sub 3]ent bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. In dit geval is van belang dat [appellant sub 7] eerst in beroep heeft aangegeven uitbreidingsplannen te hebben die een andere situering van het bouwvlak vereisen. In de zienswijze is hieromtrent slechts vermeld dat het bouwvlak ten onrechte is verkleind en dat het in ieder geval dient te worden uitgebreid tot de sloot in verband met de bij besluit van 19 juli 2002 verleende bouwvergunning. Over een verdere uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en de hiervoor wenselijke situering van het bouwvlak is niets vermeld. De raad heeft bovendien uit de zienswijze niet zelfstandig hoeven te begrijpen dat vanwege de verleende bouwvergunning een verdere uitbreiding in noordelijke richting logisch en daarom door [appellant sub 7] gewenst is. Gelet hierop en in aanmerking genomen de wel met het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van de bedrijfsbebouwing, heeft de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening hoeven te houden met de verdere uitbreidingswensen van [appellant sub 7]. De omstandigheid dat de bestaande en in de toekomst benodigde erfverharding in verband met de verleende bouwvergunning een zodanig ruimtebeslag heeft dat het bouwvlak ook in zoverre te klein is, wat daar ook van zij, maakt het voorgaande niet anders, nu dit de plicht van [appellant sub 7] om de raad tijdige te informeren over concrete uitbreidingswensen onverlet laat. Het betoog faalt.

17. [appellant sub 7] kan zich voorts niet verenigen met de in de planregels verankerde spuitzone voor zijn bedrijf. Hij vreest dat hiermee een overgangsrechtelijke situatie is gecreëerd, in die zin dat als hij bijvoorbeeld een jaar geen fruitbomen op zijn perceel plaatst dit daarna niet meer is toegestaan.

17.1. De raad stelt dat het fruitteeltbedrijf van [appellant sub 7] op zorgvuldige wijze is bestemd. De raad stelt dat het plan bestaande fruitteeltbedrijven toestaat, ook als niet een minimale afstand van 50 meter wordt aangehouden tot een gevoelige bestemming. De raad wijst op de definitie van bestaand gebruik in artikel 1, lid 1.21 van de planregels en stelt dat gebruik dat bestond ten tijde van inwerkingtreding van het plan en dat daarna wordt onderbroken, kan worden hervat. De raad wijst verder op de afwijkingsbevoegdheid van artikel 6, lid 6.5.3 van de planregels.

17.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.21, onder b, van de planregels wordt onder bestaand gebruik verstaan: het gebruik dat op het [appellant sub 3]ent van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime.

Ingevolge artikel 6, lid 6.4.1, aanhef en onder h, wordt in aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor de uitoefening van vollegrondsfruit- en/of boomteelt, behoudens bestaand gebruik van de gronden ten behoeve van vollegrondsfruit- en/of boomteelt, binnen een afstand van 50 meter tot de bestemmingsgrens van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, zijnde de bestemmingsvlakken met de bestemmingen "Bedrijf", "Bedrijf - Agrarisch verwant", "Cultuur en ontspanning", "Detailhandel", "Kantoor", "Maatschappelijk", "Recreatie", "Sport", "Wonen", alsmede binnen een afstand van 50 meter tot kleinschalige kampeerterreinen.

Ingevolge lid 6.5.3 kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.1 onder h en i, ten behoeve van het verkleinen van de in dat artikel opgenomen afstand van 50 meter mits het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat of van het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies.

17.3. Blijkens het hiervoor genoemde artikel 6, lid 6.4.1, aanhef en onder h, van de planregels is het bestaand gebruik ten behoeve van een fruitboomgaard uitgezonderd van de afstandsnorm van 50 meter. Onder bestaand gebruik wordt, zo volgt uit artikel 1, lid 1.21, onder b, van de planregels, verstaan het gebruik dat op het [appellant sub 3]ent van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het vorige bestemmingsplan. Beide genoemde artikelen bevatten geen eisen wat betreft de continuering van het gebruik vanaf de inwerkingtreding van het plan, zodat de planregels er niet aan in de weg staan dat gebruik dat bestond ten tijde van belang doch dat tijdelijk wordt gestaakt, op een later [appellant sub 3]ent wordt hervat. Van een overgangsrechtelijke situatie als door [appellant sub 7] bedoeld is dan ook geen sprake. Derhalve valt niet in te zien dat de wijze waarop in het plan invulling is gegeven aan de door de raad noodzakelijk geachte spuitzone van 50 meter, leidt tot een aantasting van de bedrijfsvoering van [appellant sub 7]. Het betoog faalt.

18. [appellant sub 7] kan zich voorts niet verenigen met de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Wonen" voor de aan zijn perceel grenzende woonbebouwing. In het bijzonder noemt hij het perceel [locatie 12]. [appellant sub 7] betoogt dat in verband met de spuitzone van zijn bedrijf aan de aan zijn perceel grenzende woonbebouwing geen uitbreidingsmogelijkheden zouden moeten worden toegekend in het plan ten opzichte van de bestaande rechten en dat functiewijzigingen uitgesloten zouden moeten zijn. De in het plan vervatte uitbreidingsmogelijkheden leiden volgens hem tot een aantasting van zijn bedrijfsvoering.

18.1. Uit de plantoelichting volgt dat in het plan spuitzones zijn opgenomen om gevoelige objecten zoals woningen te beschermen tegen gevaaraspecten welke samenhangen met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Volgens de plantoelichting is het in de provincie Gelderland gebruikelijk geworden in bestemmingsplannen een regeling op te nemen, waarbij een afstand van 50 meter wordt gehanteerd. In het bestemmingsplan is daarom opgenomen dat bij een afstand van 50 meter vanaf gevoelige functies dient te worden getoetst of bespuiting van de boomgaarden niet tot een afbreuk van het woon- en leefklimaat leidt. De plantoelichting vermeldt voorts dat, omdat het opnemen van een spuitzone een belemmering is ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, bestaande boomgaarden, om de bestaande rechten niet aan te tasten, worden uitgezonderd van de 50 meter norm. Andersom zal volgens de plantoelichting bij een andere ontwikkeling wel rekening gehouden moeten worden met de afstandsnorm. Het bestemmingsplan kent voorts de mogelijkheid af te wijken van deze norm als kan worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbare woon- en leefsituatie. Andersom zal bij andere nieuwe ontwikkelingen eveneens rekening gehouden moeten worden met de afstandsnorm van 50 meter, aldus de plantoelichting.

18.2. Vaststaat dat eerst met het plan de vestiging van een zogenoemd "Thomashuis" wordt mogelijk gemaakt op het perceel [locatie 12] te Doornenburg. Dit is een kleinschalige woonvoorziening voor een aantal volwassen personen met een verstandelijke beperking. Hiertoe wordt een gedeelte van het pand, de voormalige berging en schuur, verbouwd en geschikt gemaakt voor bewoning. Eveneens staat vast dat deze woonvoorziening binnen de spuitzone van 50 meter ligt van het fruitteeltbedrijf van [appellant sub 7]. Hoewel het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan zijn af te wijken van de beleidsmatige afstandsnorm van 50 meter, dient de raad dit op zorgvuldige wijze te motiveren. De enkele motivering dat sprake is van een bestaande situatie, in die zin dat ook in het vorige bestemmingsplan een woonbestemming gold voor het perceel, is hiertoe onvoldoende. Te meer nu het hier weliswaar gaat om een bestaand fruitteeltbedrijf, maar tevens een planologische wijziging optreedt voor het Thomashuis. Ook de omstandigheid dat de bedrijfsvoering van [appellant sub 7] niet wordt geschaad, wat daar ook van zij, kan niet als motivering dienen voor de afwijking van de afstandsnorm van 50 meter. Daartoe is van belang dat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling onderscheid moet worden gemaakt tussen de vraag of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd en de vraag of de bedrijfsvoering door het plan wordt beperkt. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 5 maart 2014, nr. 201302600/1/A1. Nu de raad voor het overige niet heeft gemotiveerd dat ter plaatse van het perceel [locatie 12] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, is het plan in zoverre niet voorzien van een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt in zoverre.

Ten aanzien van de overige woonbebouwing binnen de spuitzone van [appellant sub 7] overweegt de Afdeling als volgt. Naar de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld, zijn de omliggende woningen opnieuw als zodanig bestemd en zijn in het plan geen uitbreidingsmogelijkheden toegekend die ertoe kunnen leiden dat de woonbebouwing op kortere afstand van het bedrijf komt te liggen dan in de bestaande situatie. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 26 maart 2014, nr. 201306395/1/R2 heeft overwogen betekent het enkele gegeven dat een bestaande situatie aan de orde is, echter niet dat in het geheel geen betekenis behoeft te worden toegekend aan de milieuhygiënische gevolgen van een fruitboomgaard voor de omgeving. Het laten voortbestaan van een bestaande historisch gegroeide situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat deze in redelijkheid niet langer aanvaardbaar kunnen worden geacht. Dit is met name het geval indien de gezondheid van omwonenden niet kan worden gegarandeerd. De enkele stelling van [appellant sub 7] dat zich een dergelijke situatie voordoet is in dit verband echter onvoldoende. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de legaal bestaande woonbebouwing niet opnieuw als zodanig heeft kunnen bestemmen. In zoverre faalt het betoog.

19. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 12] is genomen in strijd met 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 8]

20. Het beroep van [appellant sub 8], voor zover het is gericht tegen de bestemmingsregeling voor het perceel van zijn buren, [locatie 13] te Doornenburg, rust niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone" voor het perceel [locatie 13] te Doornenburg, is niet ontvankelijk.

21. [appellant sub 8] woont op het perceel [locatie 14]. Hij kan zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor zijn perceel. Hij stelt dat de raad ten onrechte geen medewerking heeft verleend aan zijn verzoek om een deel van zijn perceel dat is bestemd voor agrarische doeleinden te bestemmen voor woondoeleinden. Volgens [appellant sub 8] wordt hij hierdoor onaanvaardbaar beperkt in de bouwmogelijkheden op zijn perceel.

21.1. Het perceel [locatie 14] was in het vorige plan bestemd voor agrarische doeleinden. In het onderhavige plan is het oostelijke deel van het perceel [locatie 14] bestemd voor wonen. Het plandeel voor het westelijke deel van het perceel heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone". De raad heeft toegelicht dat met het bestemmingsplan wordt getracht verrommeling en verdere verstening in het buitengebied zoveel mogelijk tegen te gaan. De raad wil daarom bebouwing zoveel mogelijk concentreren en ervoor zorgdragen dat er een duidelijke ruimtelijke relatie bestaat tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Teneinde dit te bewerkstelligen zijn in het bestemmingsplan de woningen met de bijbehorende bijgebouwen en tuinen in het bestemmingsplan bestemd voor wonen en de omliggende gronden voor agrarische doeleinden. Een woonbestemming biedt namelijk ruimere bouwmogelijkheden dan een agrarische bestemming.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van het tegengaan van verrommeling en verstening in het buitengebied dan aan het belang van [appellant sub 8] bij een verruiming van de bouwmogelijkheden op zijn perceel. De raad heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant sub 8] om een deel van zijn perceel dat is bestemd voor agrarische doeleinden te bestemmen voor woondoeleinden. Het betoog faalt.

22. [appellant sub 8] betoogt voorts dat de ontsluitingsweg die ten zuidwesten van zijn perceel is aangelegd ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

22.1. In de nota van zienswijzen is naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 8] vermeld dat de bestemming "Verkeer" verder is doorgetrokken dan de weg feitelijk wordt aangelegd. De zienswijze geeft derhalve aanleiding het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat de bestemming "Verkeer" op het perceel [locatie 14] wordt aangepast aan de toekomstige situatie, zo staat in de nota van zienswijzen. De ontsluitingsweg is inmiddels gerealiseerd. Uit de stukken blijkt dat de ontsluitingsweg voor de woningen op de percelen Rijnstraat 75 tot en met 85 deels grenst aan de westelijke perceelsgrens van het perceel van [appellant sub 8]. De ontsluitingsweg eindigt ook aldaar. De raad heeft erkend dat deze gronden in het bestemmingsplan, in tegenstelling tot wat de raad had beoogd, evenwel niet voor verkeersdoeleinden zijn bestemd. De gronden ten zuidwesten van het perceel van [appellant sub 8] waarop de weg is aangelegd hebben namelijk abusievelijk de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone" gekregen in plaats van de bestemming "Verkeer". Nu het besluit derhalve een ander rechtsgevolg heeft dan de raad ten tijde van de vaststelling van het plan had beoogd, is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.

23. [appellant sub 8] heeft voorts om vergoeding verzocht van de kosten die hij heeft gemaakt voor de juridische bijstand bij het indienen van een zienswijze tegen het ontwerpplan. De Afdeling overweegt dat dergelijke kosten in de regel voor rekening van de belanghebbende blijven. Slechts in bijzondere gevallen komen deze voor vergoeding krachtens artikel 8:88 van de Awb in aanmerking. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Het verzoek om vergoeding van deze kosten wordt derhalve niet ingewilligd.

24. In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone" voor zover het ziet op de gronden ten zuidwesten van het perceel [locatie 14] te Doornenbrug ter plaatse van de ontsluitingsweg, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 9]

25. [appellant sub 9] exploiteert onder meer een geitenhouderij op het perceel [locatie 5] te Gendt. Hij kan zich niet verenigen met de grootte en situering van het bouwvlak ter plaatse van zijn perceel. Hij stelt dat het plan ten onrechte niet in overeenstemming is met in 2011 gedane toezeggingen van de zijde van het college van burgemeester en wethouders dat de omvang en de situering van het bouwplan in het onderhavige plan zouden worden aangepast, in die zin dat een bouwvlak van 2 ha mogelijk zou worden gemaakt. Bovendien heeft de raad geen rekening gehouden met de omstandigheid dat voor de exploitatie van de geitenhouderij een milieuvergunning is verleend. [appellant sub 9] bestrijdt voorts het standpunt van de raad dat het plan conserverend van aard is en dat het plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen. Hij voert hiertoe aan dat in andere gevallen, zoals het perceel aan de Lodderhoeksestraat 10b te Angeren, wel een groter bouwvlak is toegekend. Het plan is op dit punt derhalve in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus [appellant sub 9].

25.1. De raad stelt dat het plan conserverend van aard is en dat nieuwe ontwikkelingen, zoals het uitbreiden van agrarische bouwvlakken, niet in het plan zijn voorzien. Daarbij komt dat bij de vaststelling van het plan als uitgangspunt is gehanteerd dat een agrarisch bouwvlak in het gebied Agrarisch-Oeverwallen, het gebied waarin ook het perceel van [appellant sub 9] ligt, maximaal 1,5 ha bedraagt. Nu de caravanstalling die [appellant sub 9] exploiteert in strijd is met de voorschriften van het vorige en het onderhavige plan, ziet de raad geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.

25.2. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders in 2011, vóór de terinzaggelegging van het voorontwerpplan, aan alle agrariërs, waaronder [appellant sub 9], een voorstel gedaan voor de grootte en de situering van het bouwvlak. Daarbij is verzocht het voorstel te controleren op de juistheid en eventuele ontwikkelingswensen kenbaar te maken. Daarna heeft het college van burgemeester en wethouders de agrariërs, waaronder [appellant sub 9], bij brief kenbaar gemaakt welk bouwvlak in het ontwerpplan zou worden opgenomen. Nadien hebben er tussen het college van burgemeester en wethouders en [appellant sub 9] gesprekken plaatsgevonden over zijn voornemens met betrekking tot het bedrijf en de caravanstalling in relatie tot de agrarische activiteiten en de milieuvergunningen. Daarbij is door het gemeentebestuur reeds te kennen gegeven dat het na de inventarisatieronde gedane voorstel tot aanpassing van het bouwvlak niet kon worden nagekomen, omdat het bouwvlak abusievelijk een te grote omvang had. Uit de stukken blijkt dat [appellant sub 9] daarna in 2012 twee alternatieve initiatieven kenbaar heeft gemaakt voor de uitbreiding van zijn bedrijfsactiviteiten. [appellant sub 9] heeft daarbij primair verzocht om een vergroting van het bouwvlak op het perceel aan de Angerensestraat tot 2 ha met gebruiksmogelijkheden voor een geitenhouderij en een caravanstalling. Het door hem voorgestelde tweede alternatief hield in dat de caravanstalling zou worden beëindigd en dat ter compensatie het bouwvlak op het perceel aan de Angerensestraat zou worden vergroot tot 2 ha en in een nieuw bouwvlak zou worden voorzien aan de Broeksestraat. Door het gemeentebestuur is bij brief van 5 maart 2013 te kennen gegeven dat de beide initiatieven niet in het bestemmingsplan mogelijk konden worden gemaakt. In zijn zienswijze heeft [appellant sub 9] alleen verzocht om een vergroting van het bouwvlak op het perceel aan de Angerensestraat tot 2 ha ten behoeve van de bouw van een extra stal voor zijn geitenhouderij.

25.3. De Afdeling stelt voorop dat in het stelsel van de Wro een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument is waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat [appellant sub 3]ent bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

Het verzoek van [appellant sub 9] betreft het vergroten van het agrarische bouwvlak tot 2 ha ten behoeve van de bouw van een extra stal in een gebied dat is bestemd als "Agrarisch met waarden - Oeverwallen". De raad stelt terecht dat dit verzoek in strijd is met het beleid dat aan het plan ten grondslag is gelegd, inhoudende dat bouwvlakken in het gebied dat is bestemd als "Agrarisch met waarden - Oeverwallen" in beginsel tot maximaal 1,5 ha mogen uitbreiden. De raad heeft in redelijkheid geen reden hoeven zien om van dit beleid af te wijken. Weliswaar is voor de geiten die [appellant sub 9] wenst te houden in de extra stal een milieuvergunning verleend, maar de raad heeft er in redelijkheid een groter gewicht aan mogen toekennen dat een groot deel van de bestaande opstallen op het perceel zou kunnen worden gebruikt voor het houden van dieren, maar in de praktijk, in strijd met het vorige en het onderhavige plan, voor caravanstalling wordt gebruikt. Aan de brief van het college van burgemeester en wethouders uit 2011 behoefde de raad, anders dan door [appellant sub 9] is betoogd, voorts geen betekenis toe te kennen. [appellant sub 9] heeft daaruit namelijk, gelet op de tussen partijen gevoerde gesprekken, niet mogen afleiden dat een groter bouwvlak als een vaststaand gegeven in het planproces zou worden beschouwd.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten het initiatief van [appellant sub 9] tot vergroting van het bouwvlak ter plaatse van het perceel aan de Angerensestraat tot 2 ha ten behoeve van de bouw van een extra stal voor zijn geitenhouderij, niet planologisch mogelijk te maken.

25.4. Over de door [appellant sub 9] gemaakte vergelijking met andere agrarische percelen wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in die situaties wel wordt voldaan aan de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag zijn gelegd. In hetgeen [appellant sub 9] heeft aangevoerd ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 9] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook.

26. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 9] ongegrond.

Het beroep van Stichting tot Behoud van den Doornenburg

27. Stichting tot Behoud van den Doornenburg kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Natuur" voor de gronden rondom kasteel Doornenburg aan de Kerkstraat 25 en 27 te Doornenburg. Hiertoe voert zij aan dat het voor het voortbestaan van het kasteel van belang is dat de omliggende gronden agrarisch kunnen worden gebruikt. Zij wijst op een brief van het gemeentebestuur van 11 november 2013 waarin wordt aangegeven dat na provinciale besluitvorming inzake Groene Ontwikkelingszones en Gelderse Natuurnetwerken, opnieuw een agrarische bestemming zal worden toegekend. Zij betoogt dat ondanks de aanduiding als EHS-verweving in de Ruimtelijke Verordening Gelderland een agrarisch bestemming aan haar gronden had moeten worden toegekend, nu agrarisch gebruik hiermee niet in strijd is. In dit verband stelt zij dat ook in andere gevallen, waaronder in het bestemmingsplan "Huissensche Waarden", agrarisch grondgebruik verenigbaar is geacht met de aanduiding EHS-verweving. Tot slot wijst zij op de waardevermindering die optreedt vanwege de gewijzigde bestemming ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

27.1. De raad stelt dat het bestaande agrarische gebruik als zodanig is bestemd, zodat niet valt in te zien dat het plan in zoverre in de weg staat aan het voortbestaan van kasteel Doornenburg. Daarbij stelt de raad dat alle gronden die in de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn aangemerkt als behorende tot EHS-verweving in het plan een natuurbestemming hebben gekregen. De raad stelt daarnaast dat de gronden in de ontwerp omgevingsverordening Gelderland en in de ontwerp omgevingsvisie Gelderland zijn aangeduid als Gelders Natuurnetwerk. In verband hiermee is aan de gronden een natuurbestemming toegekend, aldus de raad. Indien de provinciale besluitvorming wijzigt stelt de raad bereid te zijn de bestemming te heroverwegen en bij een partiële herziening deze zo nodig te herzien.

27.2. Uit het deskundigenbericht volgt dat de gronden rondom kasteel Doornenburg een omvang hebben van ongeveer 9 hectare. De gronden aan de westzijde van het kasteel worden volgens het deskundigenbericht doorgaans gebruikt voor het weiden van ongeveer 15 tot 20 koeien. De gronden ten noorden van de Linge worden gebruikt voor het weiden van jongvee en gebruikt voor kuilvoer.

27.3. Vaststaat dat aan de gronden van Stichting tot Behoud van den Doornenburg de bestemming "Natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van natuur - 2" zijn toegekend.

Ingevolge artikel 17, lid 17.1.1, De voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor: de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden; ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - omgevingsvergunning ecologische verbindingszone" de instandhouding en ontwikkeling van een ecologische verbindingszone; waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen; extensieve dagrecreatie en educatieve voorzieningen gericht op de natuurdoelstelling.

Ingevolge lid 17.1.2, aanhef en onder a sub 2, is binnen de bestemming "Natuur" het beleid primair gericht op het beschermen van de landschappelijke en natuurwaarden van het waardevolle landschap, rondom kasteel Doornenburg bestaande uit agrarisch natuurbeheer, inrichting als cultuurlandschap en extensief agrarisch gebruik.

27.4. In aanmerking genomen dat het perceel gelet op de Ruimtelijke Verordening Gelderland wordt gerekend tot de EHS en gelet op de hiervoor weergegeven gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming "Natuur" in relatie tot het feitelijk bestaand gebruik, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Natuur" heeft kunnen toekennen aan een deel van de gronden van Stichting tot Behoud van den Doornenburg. Dit wordt door Stichting Behoud tot den Doornenburg op zichzelf ook niet bestreden. Voor zover zij stelt dat de raad aan andere gronden die tot de EHS behoren wel een agrarische bestemming heeft toegekend, heeft zij dit niet nader onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de gestelde waardevermindering, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat de raad hieraan een overwegend belang had moeten toekennen. De raad heeft dan ook in redelijkheid de bestemming "Natuur" kunnen toekennen aan de gronden rondom het kasteel Doornenburg. Het betoog faalt.

28. Gelet op het voorgaande is het beroep van Stichting tot Behoud van den Doornenburg ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 11]

29. De raad en [belanghebbende], de eigenaar van het perceel [locatie 15] te Angeren, stellen zich op het standpunt dat het beroep van [appellante sub 11] niet-ontvankelijk is, voor zover het is gericht tegen de bestemmingsregeling voor het perceel [locatie 15] te Angeren. De raad voert hiertoe aan dat [appellante sub 11] in haar beroep andere bezwaren tegen de desbetreffende bestemmingsregeling naar voren heeft gebracht dan in haar zienswijze.

29.1. [appellante sub 11] heeft in haar zienswijze het plandeel voor het perceel [locatie 15] te Angeren bestreden. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellante sub 11], voor zover het is gericht tegen de bestemmingsregeling voor het perceel [locatie 15] te Angeren, niet-ontvankelijk is.

30. [appellante sub 11] is sinds 2000 eigenaresse van het perceel [locatie 16] te Angeren. Zij kan zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor haar perceel. [appellante sub 11] betoogt dat op haar perceel meer bijgebouwen staan dan op grond van de regels is toegestaan. Voorts is de op het perceel aanwezige rijbak ten onrechte niet planologisch mogelijk gemaakt. Volgens [appellante sub 11] hadden de bestaande bijgebouwen en de rijbak in het plan als zodanig moeten worden bestemd, ook al is een deel van de bouwwerken zonder bouwvergunning gebouwd. Volgens [appellante sub 11] blijkt uit een uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2010 namelijk dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen handhaving in dit geval, omdat niet zij, maar haar rechtsvoorganger de bouwwerken zonder vergunning heeft gebouwd en zij het perceel te goeder trouw heeft gekocht.

30.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een deel van de bouwwerken op het perceel van [appellante sub 11], waaronder de op het perceel aanwezige rijbak, is gebouwd zonder bouwvergunning. Deze bouwwerken zijn daarom in het plan niet als zodanig bestemd. Verder zijn in het plan algemene uitgangspunten neergelegd voor de oppervlakte van bijgebouwen bij woningen die met een daartoe vereiste vergunning zijn gebouwd. Weliswaar overschrijdt de oppervlakte van de bijgebouwen die met een bouwvergunning op het perceel zijn gebouwd de in het plan toegestane maximale oppervlakte, maar voor deze bouwwerken is een afdoende regeling opgenomen in het overgangsrecht, zo stelt de raad.

30.2. Blijkens de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1978/1985" van de voormalige gemeente Bemmel had het plandeel voor het perceel [locatie 16] de bestemming "Agrarisch gebied". Ter plaatse van het perceel is niet de aanduiding "agrarisch bouwperceel" toegekend. Voorts was de woning op de bij het plan behorende inventarisatiekaart aangeduid als ‘burgerwoning’.

Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften van het vorige plan, voor zover van belang, mocht uitsluitend op de op de kaart aangegeven agrarische bouwpercelen gebouwd worden.

30.3. Blijkens de verbeelding van het onderhavige plan hebben de plandelen voor het perceel [locatie 16] te Angeren de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "paardenhouderij" en de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone".

Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder i, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Dijkzone" aangewezen gronden bestemd voor paardenbakken uitsluitend binnen het bouwvlak, alsmede ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1".

Ingevolge artikel 5, lid 5.2.2, onder a, zijn gebouwen binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone" uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

Ingevolge artikel 23, lid 23.1.2, onder a, voor zover van belang, is ter plaatse van de aanduiding paardenhouderij uitsluitend toegestaan een hobbymatige paardenhouderij met maximaal zeven paarden.

Ingevolge artikel 23, lid 23.2.4, onder b, mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen binnen de bestemming "Wonen" maximaal 75 m² bedragen.

Ingevolge het bepaalde in lid 23.2.6, onder c, mag de oppervlakte voor paardenbakken binnen de bestemming "Wonen" maximaal 800 m² bedragen.

Ingevolge artikel 41, lid 41.1.1, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Ingevolge het bepaalde in lid 41.1.3, is het bepaalde in 41.1.1 niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

30.4. Uit de stukken blijkt dat op het perceel de volgende voorzieningen aanwezig zijn ten behoeve van de paardenhouderij: een schuilstal, een stapmolen met overkapping, een kantine, een kapschuur, een schuur en een stallencomplex. Op het perceel zijn voorts een buitenrijbak en een zogenoemde paddock, een omheinde ruimte met een zandbodem waarin paarden los kunnen lopen, gerealiseerd.

Het plandeel voor de gronden ter plaatse van de schuilstal en de buitenrijbak heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone". Nu aan het desbetreffende plandeel noch de aanduiding "bouwvlak" noch de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" is toegekend, zijn gelet op de hiervoor vermelde planregels van artikel 5, de schuilstal en de buitenrijbak niet als zodanig bestemd. Het plandeel voor de gronden ter plaatse van de overige gebouwen en de paddock heeft de bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "paardenhouderij". Uit de stukken blijkt dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen meer bedraagt dan gelet op het bepaalde in artikel 23, lid 23.2.4, onder b, van de planregels is toegestaan. Tussen partijen staat voorts vast dat de paddock op het perceel niet als zodanig is bestemd.

30.5. Ten aanzien van de op het perceel aanwezige paardenstal overweegt de Afdeling het volgende. Niet in geschil is dat de paardenstal is gebouwd overeenkomstig een op 16 november 1993 verleende bouwvergunning. Ter zitting is door partijen gesteld dat de paardenstal een oppervlakte heeft van ongeveer 150 m². De paardenstal heeft aldus een grotere oppervlakte dan gelet op het bepaalde in artikel 23, lid 23.2.4, onder b, van de planregels is toegestaan. Dit betekent dat de paardenstal op het perceel van [appellante sub 11] niet in zijn geheel als zodanig is bestemd en onder het overgangsrecht is gebracht.

De Afdeling overweegt dat, gelet op de rechtszekerheid, legaal opgerichte bebouwing in beginsel als zodanig dient te worden bestemd. Het overgangsrecht is bedoeld als overbrugging van een tijdelijke situatie, waarbij aannemelijk dient te zijn dat concreet zicht bestaat op verwijdering van het bouwwerk binnen de planperiode. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad echter niet voornemens de paardenstal binnen de planperiode te (doen) verwijderen. Dat de raad in het plan uniforme bouwregels wil opnemen teneinde ontstening in het buitengebied te bewerkstelligen, vormt voorts geen reden om van het uitgangspunt dat legaal opgerichte bebouwing als zodanig dient te worden bestemd af te wijken. Het betoog van [appellante sub 11] dat de paardenstal in het plan ten onrechte niet als zodanig is bestemd slaagt.

30.6. In het deskundigenbericht staat dat de overige voorzieningen op het perceel ten behoeve van de paardenhouderij, te weten de schuilstal, de stapmolen met overkapping, de kantine, de kapschuur, de schuur, de paddock en de buitenrijbak, zijn gebouwd zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning. Partijen hebben het deskundigenbericht op dit punt niet bestreden. Gelet op de hiervoor vermelde planvoorschriften van het vorige plan, stond het vorige plan voorts in de weg aan de bouw van de voorzieningen ten behoeve de paardenhouderij op het perceel van [appellante sub 11].

De Afdeling overweegt dat de raad in beginsel voor dergelijke illegale bouwwerken geen regeling in het plan hoeft op te nemen, nu geen sprake is van verkregen rechten. De raad heeft voorts uiteengezet dat de raad terughoudend wil omgaan met verdere verstening van het buitengebied. De bouwmogelijkheden die het plan biedt, zijn volgens de raad bovendien voldoende om op hobbymatige basis zeven paarden op het perceel te houden. In aanmerking nemende dat het plan binnen de bestemming "Wonen" bijgebouwen met een oppervlakte van 75 m² en een paardenbak van 800 m² mogelijk maakt, acht de Afdeling dit standpunt niet onredelijk. Dat [appellante sub 11] ter zitting heeft gesteld dat zij vanwege haar paardrijervaring een grotere paardenbak wenst, maakt namelijk nog niet dat een paardenbak met een omvang van 800 m² voor normaal hobbymatig gebruik niet voldoende adequate mogelijkheden biedt. Daarnaast volgt de Afdeling [appellante sub 11] niet voor zover zij stelt dat de bouwwerken niet kunnen worden verwijderd, omdat het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd is in zoverre handhavend op te treden. De Afdeling overweegt hieromtrent als volgt. Toen [appellante sub 11] het perceel in 2000 in eigendom kreeg, richtte artikel 40 van de Woningwet zich, voor zover hier van belang, slechts tot degene die zonder of in afwijking van een bouwvergunning had gebouwd of daartoe de opdracht had gegeven. Eerst door het per 1 april 2007 in werking getreden verbod van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet (thans artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo)) is ook overtreder geworden degene die het verboden bouwwerk dat is gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning in stand laat. Uit de door [appellante sub 11] aangehaalde uitspraak van 17 maart 2010, in zaak nr. 200901588/1/H1, blijkt dat in gevallen waarin de huidige eigenaar niet zelf de bouwwerken zonder of in afwijking van een bouwvergunning heeft gebouwd, maar het gebouwde voor 1 april 2007 heeft verworven en aldus in stand laat, de rechtszekerheid zich er in beginsel tegen verzet dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt wegens overtreding van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet. Uit voornoemde uitspraak blijkt evenwel tevens dat dit onverlet laat dat het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft om tegen de bouwwerken die zijn gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning op te treden met bestuursdwang krachtens artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. Dat ten opzichte van [appellante sub 11] wellicht niet handhavend kan worden opgetreden wegens overtreding van het thans geldende artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, maakt aldus op zichzelf niet dat het college van burgemeester en wethouders niet met bestuursdwang handhavend kan optreden tegen de bouwwerken die zonder bouwvergunning zijn gebouwd en die reeds op het perceel stonden voordat [appellante sub 11] het perceel heeft verworven. De raad heeft bovendien de verwachting uitgesproken dat het college van burgemeester en wethouders zo nodig van zijn handhavingsbevoegdheid gebruik zal maken.

Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten de schuilstal, de stapmolen met overkapping, de kantine, de kapschuur, de schuur, de paddock en de buitenrijbak op het perceel [locatie 16] te Angeren niet als zodanig te bestemmen.

31. [appellante sub 11] kan zich niet verenigen met de aanduiding "grondgebonden veehouderij" voor het perceel [locatie 15] te Angeren. Volgens [appellante sub 11] was het gebruik voor een grondgebonden veehouderij niet toegelaten op grond van het vorige plan. [appellante sub 11] betoogt dat het conserverende karakter van het plan zich niet verdraagt met een dergelijke uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden op het perceel. Daarnaast betoogt zij dat het toegelaten gebruik als grondgebonden veehouderij zich niet verdraagt met het huidige gebruik, omdat de stal behoort tot een bedrijf dat op ongeveer twee km afstand van de stal is gevestigd. Tot slot voert [appellante sub 11] aan dat het plan op dit punt zal leiden tot onaanvaardbare stank- en geluidhinder op haar perceel.

31.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toegelaten gebruik als grondgebonden veehouderij overeenkomt met het gebruik dat was toegelaten op grond van het vorige planologische regime. Voor de bouw van de stal is bovendien een bouwvergunning verleend. De stal wordt al een aantal jaren gebruikt voor het houden van grondgebonden zoogkoeien. In het plan is dit gebruik dan ook als zodanig bestemd, aldus de raad.

31.2. In het deskundigenbericht staat dat het perceel [locatie 15] te Angeren wordt gebruikt voor de huisvesting van paarden en zoogkoeien. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het bedrijf op het perceel zelfstandig wordt geëxploiteerd. [appellante sub 11] heeft dit niet gemotiveerd bestreden.

31.3. In het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak 1957" is een planologisch regime voor het perceel [locatie 15] vastgesteld. Sinds de vaststelling van dit plan in 1957 is voor het perceel geen bestemmingsplan meer vastgesteld dat in rechte onaantastbaar is geworden. Gelet op artikel 9.3.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening zijn de voorschriften van het bestemmingsplan uit 1957 evenwel per 1 juli 2013 komen te vervallen. Dit betekent dat ten tijde van de vaststelling van het onderhavige plan ter plaatse van het perceel [locatie 15] geen planologisch regime meer gold. Het juridisch planologisch kader voor het naastgelegen perceel, het perceel van [appellante sub 11], is bovendien in het onderhavige plan gewijzigd, nu een groot deel van het perceel niet meer is bestemd voor agrarische doeleinden, maar voor woondoeleinden. Gezien deze omstandigheden had het op de weg van de raad gelegen om te bezien of het toestaan van het gebruik als grondgebonden veehouderij, mede gelet op het belang van [appellante sub 11] bij een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van haar woning, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Van een dergelijke afweging van de raad is evenwel niet gebleken. Gelet op het voorgaande is het besluit, voor zover het betreft de aanduiding "grondgebonden veehouderij" voor het perceel [locatie 15] te Angeren, niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt.

32. De Afdeling ziet gelet op overweging 30.5 in hetgeen [appellante sub 11] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 16] ter plaatse van de paardenstal, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De Afdeling ziet gelet op overweging 31.3 in hetgeen [appellante sub 11] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding "grondgebonden veehouderij" voor het perceel [locatie 15] te Angeren, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 12] en anderen

33. [appellant sub 12] en anderen zijn eigenaar van het kadastrale perceel A3430 te Doornenbrug, thans bekend als [locatie 17]. Het beroep van [appellant sub 12] en anderen, voor zover het is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de gronden ten oosten van hun perceel, rust niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de gronden ten oosten van het perceel [locatie 17] te Doornenbrug, is niet-ontvankelijk.

34. [appellant sub 12] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat het plan niet voorziet in een bouwvlak ter plaatse van hun perceel. Zij stellen dat zij hierdoor ten onrechte worden beperkt in de rechten die zij hadden op grond van het vorige plan. Voorts vrezen [appellant sub 12] en anderen dat door het ontbreken van de aanduiding "bouwvlak", het gebruik van de aanwezige erfverharding ten behoeve van hun bedrijf niet langer is toegestaan. Volgens [appellant sub 12] en anderen kan hun fruitteeltbedrijf ten gevolge van het plan niet worden voortgezet en uitgebreid. [appellant sub 12] en anderen wijzen er daarnaast op dat de raad op de naburige percelen wel meer bouwmogelijkheden biedt.

34.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het perceel [locatie 17] geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd. Het plan voorziet ter plaatse daarom niet in een bouwvlak. De kas op het perceel die overeenkomstig een daartoe verleende vergunning is gebouwd, is in het plan wel als zodanig bestemd en kan voor agrarische doeleinden worden gebruikt.

34.2. Blijkens de plankaart van het vorige planologische regime, het wijzigingsplan voor het perceel [locatie 17] te Doornenburg, vastgesteld bij besluit van 5 augustus 1997, had het plandeel voor het perceel [locatie 17] de bestemming "Agrarisch gebied". Ter plaatse van een deel van het perceel was een bouwvlak voorzien.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften behorende bij dat plan is de op de kaart voor "Agrarisch gebied" aangewezen grond bestemd voor één of meer vormen van agrarisch grondgebruik.

34.3. Blijkens de verbeelding van het onderhavige plan heeft het plandeel voor de gronden van [appellant sub 12] en anderen de bestemming "Agrarisch met waarden-Dijkzone". Het plandeel heeft ter plaatse van de op het perceel aanwezige schuur de aanduiding "bijgebouwen".

Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover van belang zijn de voor "Agrarisch met waarden-Dijkzone" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

Ingevolge lid 5.4.1, aanhef en onder h, voor zover van belang, wordt in aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor de uitoefening van vollegrondsfruit- en of boomteelt, behoudens bestaand gebruik van de gronden ten behoeve van vollegrondsfruit en/of boomteelt.

Ingevolge lid 5.2.2, onder a, zijn gebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

Ingevolge lid 5.2.6, zijn gebouwen buiten de aanduiding "bouwvlak" uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en uitsluitend met de bestaande maatvoering met een uitbreiding van 10% als maximum.

34.4. Op het perceel van [appellant sub 12] en anderen is een fruitteeltbedrijf gevestigd. Het gebruik van de gronden voor fruitteelt was, gelet op voornoemde planvoorschriften, op grond van het vorige plan toegestaan. Gezien voornoemde planregels mag dit gebruik onder het onderhavige plan worden voortgezet. Eveneens is de bestaande schuur op het perceel als zodanig bestemd. De verharding rondom de schuur heeft blijkens het verhandelde ter zitting een oppervlakte van ongeveer 38 m² en wordt gebruikt als erf. De raad heeft ter zitting bevestigd dat dit gebruik op grond van het plan evenzeer is toegestaan. Gelet op het voorgaande is de huidige situatie op het perceel van [appellant sub 12] en anderen als zodanig bestemd. Voorts biedt het plan de mogelijkheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan en ten behoeve van de boom- en fruitteelt buiten het bouwvlak facilitaire gebouwtjes en hoge open teeltondersteunende voorzieningen op te richten.

Voor zover [appellant sub 12] en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bouwvlak, overweegt de Afdeling het volgende. In de plantoelichting heeft de raad uiteengezet dat bij de vaststelling van het plan als uitgangspunt is gehanteerd dat alleen aan de aanwezige reële agrarische bedrijven een bouwvlak is toegekend. Agrarische bedrijven met een omvang van meer dan 20 NGE zijn zonder meer aangemerkt als een reëel agrarisch bedrijf. Bedrijven met een omvang tussen 10 en 20 NGE die worden geëxploiteerd op basis van een geldende milieuvergunning dan wel een melding zijn individueel beoordeeld, zo heeft de raad toegelicht.

[appellant sub 12] en anderen hebben gesteld dat het bedrijf een omvang heeft van meer dan 9,5 ha, omdat op het perceel hoogstam fruitbomen staan. [appellant sub 12] en anderen hebben deze stelling evenwel niet onderbouwd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om aan het standpunt van de raad dat het bedrijf een omvang heeft van 9,5 ha te twijfelen. Voorts blijkt uit de stukken dat voor de exploitatie van het fruitteeltbedrijf een melding is gedaan op grond van het Activiteitenbesluit, maar dat deze melding niet in behandeling is genomen, omdat de activiteiten zijn getypeerd als hobbymatig. Daarbij komt dat ook de deskundige, mede gelet op de opbrengsten van de boomgaard, heeft geconcludeerd dat het bedrijf van [appellant sub 12] en anderen niet kan worden getypeerd als een reëel agrarisch bedrijf.

Gelet op het voorgaande is de keuze van de raad om aan het perceel geen agrarisch bouwvlak toe te kennen in overeenstemming met het door de raad gehanteerde uitgangspunt om alleen ter plaatse van de aanwezige reële agrarische bedrijven overeenkomstig de door de raad gehanteerde maatvoering een agrarisch bouwvlak toe te kennen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen reden is om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. De raad heeft namelijk terecht gesteld dat de naburige percelen niet vergelijkbaar zijn met die van [appellant sub 12] en anderen, nu deze percelen niet voor agrarische, maar voor woon- en bedrijfsdoeleinden zijn bestemd. Voorts is niet gebleken dat [appellant sub 12] en anderen concrete en bij de raad kenbare plannen hebben voor uitbreiding van de bebouwing op het perceel.

Gezien het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten ter plaatse van het perceel van [appellant sub 12] en anderen geen bouwvlak toe te kennen.

35. De overige bezwaren die [appellant sub 12] en anderen naar voren hebben gebracht hebben onder meer betrekking op de Basisregistraties Adressen en Gebouwen of betreffen handhavingskwesties. Deze bezwaren zijn niet gericht tegen het plan en kunnen dan ook niet in deze procedure aan de orde komen.

36. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 12] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 13]

37. [appellant sub 13] woont op het perceel [locatie 18] te Angeren. Hij voert aan dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om, nadat hij zijn zienswijze tegen het ontwerpplan had ingediend, in overleg te treden met de raad. Verder kan hij zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor zijn perceel. Hij voert aan dat het plan ten onrechte in de weg staat aan de uitoefening van zijn beroep als kunstenaar in een gedeelte van een voormalige kippenschuur op zijn perceel. [appellant sub 13] betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de kippenschuur op een te korte afstand van de voormalige dierenverblijven op het perceel [locatie 19] staat. Volgens hem wordt wel aan de door de raad vereiste afstand voldaan. Daarbij komt dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat de dierenverblijven op het perceel [locatie 19] al jaren niet meer als zodanig in gebruik zijn. [appellant sub 13] stelt dan ook dat het als zodanig bestemmen van zijn atelier geen gevolgen zal hebben voor de bedrijfsvoering op dat perceel.

37.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voormalige kippenschuur vanwege de normen van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) niet als beroepsmatig atelier kan worden bestemd. De raad stelt hiertoe dat op het perceel [locatie 19] weliswaar feitelijk geen kippen meer worden gehouden, maar dat de eigenaar van het perceel nog wel over een milieuvergunning voor het houden van kippen beschikt, waarmee de bedrijfsvoering weer zou kunnen worden hervat. Derhalve moet bij de vaststelling van het plan nog wel met deze bedrijfsvoering rekening worden gehouden. Indien nu de voormalige kippenschuur op het perceel van [appellant sub 13] als beroepsmatig atelier zou worden bestemd, dan zou het een geurgevoelig object worden in de zin van de Wgv. Vanwege de aanwezigheid van het bedrijf op het perceel [locatie 19] kan evenwel niet aan de normen van de Wgv worden voldaan. Ter plaatse van het atelier zou volgens de raad daarom geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kunnen worden gewaarborgd. Daarbij komt dat het atelier dichterbij het bedrijfsperceel [locatie 19] zou komen te staan dan de reeds bestaande geurgevoelige objecten. Door de voormalige kippenschuur als beroepsmatig atelier te bestemmen zou dan ook de bedrijfsvoering op het perceel [locatie 19] onaanvaardbaar worden beperkt, zo stelt de raad.

37.2. Blijkens de verbeelding heeft het plandeel voor het perceel van [appellant sub 13], voor zover van belang, de bestemming "Wonen". Op grond van het plan is het niet mogelijk om, zoals [appellant sub 13] wenst, de hele voormalige kippenschuur als beroepsmatig kunstatelier te gebruiken. Het plandeel voor het perceel [locatie 19] heeft de bestemming "Agrarisch met waarden-oeverwallen" en de functieaanduiding "intensieve veehouderij". De afstand tussen de gronden die zijn bestemd voor intensieve veehouderij en de woning van [appellant sub 13] en de voormalige kippenschuur bedraagt onderscheidenlijk ongeveer 52 m en 25 m.

37.3. De Afdeling overweegt allereerst dat noch de Wro noch het Bro de raad ertoe verplicht om met de indieners van een zienswijze in overleg te treden omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan. Het betoog dat [appellant sub 13] ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om in overleg te treden met de raad kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het plan op dit punt.

37.4. Het plandeel voor de gronden ter plaatse van de voormalige kippenschuur heeft in het onderhavige plan de bestemming "Wonen". Het plan staat daardoor thans reeds toe dat de voormalige kippenschuur voor geurgevoelige functies wordt gebruikt. De stelling van de raad dat eerst als de voormalige kippenschuur als beroepsmatig atelier wordt bestemd aldaar een geurgevoelig object in de zin van de Wgv mogelijk wordt gemaakt, is aldus niet juist. De raad heeft voorts geen andere argumenten naar voren gebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat het als zodanig bestemmen van het beroepsmatige atelier niet aanvaardbaar is. Gelet op het voorgaande is het besluit op dit punt onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.

38. In hetgeen [appellant sub 13] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 18] te Angeren, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van Stichting Bewonersbelangen Loovelden, [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B]

39. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

39.1. Stichting Bewonersbelangen Loovelden heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht. Zij voert hiertoe ter rechtvaardiging aan dat de Stichting Bewonersbelangen Loovelden pas na de zienswijzetermijn is opgericht. Volgens de Stichting Bewonersbelangen Loovelden heeft de zienswijze die is ingediend door [appellant sub 14A], mede namens andere bewoners van de wijk Loovelden, te gelden als zienswijze van de Stichting Bewonersbelangen Loovelden.

39.2. Naar het oordeel van de Afdeling is voor het niet indienen van een zienswijze geen rechtvaardiging gelegen in de door Stichting Bewonersbelangen Loovelden gestelde omstandigheid dat zij eerst bij akte van 24 december 2013 - na de termijn voor het indienen van zienswijzen - is opgericht. Daartoe overweegt de Afdeling dat het niet met het wettelijk stelsel verenigbaar is dat in een later stadium van de procedure opgerichte rechtspersonen zich in de procedure kunnen mengen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het belang waarvoor de Stichting Bewonersbelangen Loovelden opkomt reeds bestond ten tijde van de termijn voor het indienen van zienswijzen. Dat de Stichting Bewonersbelangen Loovelden pas is opgericht na die termijn, terwijl zij ook eerder opgericht had kunnen worden, dient voor haar rekening te komen.

Verder is de Afdeling van oordeel dat de zienswijze die door [appellant sub 14A] is ingediend, mede namens bij name genoemde bewoners van de wijk Loovelden, waaronder [appellant sub 14B], niet mede heeft te gelden als zienswijze van de Stichting Bewonersbelangen Loovelden. Daarbij betrekt de Afdeling dat de zienswijze is ingediend door individuele natuurlijke personen. Noch uit de zienswijze, noch uit de andere stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat deze personen zich reeds ten tijde van de zienswijze hadden verenigd in enig verband waarvoor [appellant sub 14A] als vertegenwoordiger optrad en waarvan de Stichting Bewonersbelangen Loovelden de werkzaamheden voortzet.

Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ingediend door Stichting Bewonersbelangen Loovelden, niet-ontvankelijk.

40. Het beroep van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Agrarisch Glastuinbouw" voor het gebied De Rietkamp. Dit gebied is een intensiveringsgebied voor glastuinbouw en ligt ten zuiden van de woonwijk Loovelden, alwaar [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] wonen. [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] voeren aan dat de belangen van de omwonenden onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt in het besluitvormingsproces, nu op relevante stukken, waaronder de verbeelding, de woningen van de wijk Loovelden niet zijn ingetekend. De aanwezigheid van de woonwijk is in het besluitvormingsproces aldus niet goed kenbaar gemaakt. Bovendien is het plan vastgesteld zonder daaraan voorafgaande een klankbordgroep op te richten waarin de omwonenden hun bezwaren naar voren konden brengen.

40.1. [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] hebben tezamen met enkele andere bewoners van de woonwijk Loovelden een zienswijze ingediend tegen het ontwerpplan waarin zij hun bezwaren tegen het voorziene intensiveringsgebied naar voren hebben gebracht. In de nota van zienswijzen heeft de raad toegelicht op welke manier hij bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de belangen van de inwoners van de wijk Loovelden. Verder heeft de raad toegelicht dat in het kader van het project herstructurering glastuinbouw overleg heeft plaatsgevonden met [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B]. Evenzeer heeft in het kader van de voorbereiding van het plan overleg plaatsgevonden met omwonenden van het gebied De Rietkamp. [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] hebben dit erkend. Voor zover [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] stellen dat evenwel een klankbordgroep had moeten worden ingesteld, overweegt de Afdeling dat daartoe geen verplichting bestaat, nu het instellen van een klankbordgroep geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het betoog faalt.

41. Daarnaast betogen [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden van het gebied De Rietkamp. Zij stellen dat ten tijde van de aankoop van hun woningen toezeggingen zijn gedaan door ambtenaren, inhoudende dat het landelijke karakter en de landschappelijke waarden van De Rietkamp zouden worden behouden. De raad had er rekening mee moeten houden dat de bewoners destijds niet zijn geïnformeerd dat het gebied zou kunnen worden aangewezen voor intensivering voor glastuinbouw. Voorts vrezen [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] dat het plan zal leiden tot een waardevermindering van hun woning en een aantasting van hun woon- en leefklimaat vanwege stank- en geluidoverlast en gevaar vanwege milieugevaarlijke stoffen, te meer omdat het plan ruimere bouwmogelijkheden voor glastuinbouw biedt dan het vorige plan. Het plan is volgens [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] in strijd met het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan), waarin is neergelegd dat overlast voor omwonenden in intensiveringsgebieden voor glastuinbouw moet worden voorkomen. Zij betogen dat de raad ter onderbouwing van zijn standpunt dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bewoners van de wijk Loovelden ten onrechte verwijst naar de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Volgens [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] heeft de raad niet gemotiveerd waarom de VNG-brochure in dit geval kan worden toegepast. In dit verband stellen zij dat de richtlijnen uit de VNG-brochure van toepassing zijn op gasverwarmde kassen, terwijl de hedendaagse intensieve glastuinbouw gebruik maakt van industriële installaties die meer overlast veroorzaken. De bufferzone die het plan mogelijk maakt tussen de woonwijk en de glastuinbouwbedrijven, in de vorm van de aanduiding "wro-zone omgevingsvergunning onbebouwd", is derhalve te beperkt om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. Bovendien is het plan op dit punt in strijd met eerdere toezeggingen van de wethouder, inhoudende dat een ruime bufferzone van minimaal 80 m zou worden aangehouden. Tot slot voeren [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] aan dat het plan op dit punt in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat in andere gebieden een ruimere bufferzone mogelijk is gemaakt.

41.1. De raad wijst erop dat op grond van het vorige plan ook reeds glastuinbouw in het gebied De Rietkamp was toegestaan. Bovendien is in het gemeentelijke beleid het gebied al aangewezen als intensiveringsgebied glastuinbouw en in de provinciale ruimtelijke verordening als concentratiegebied glastuinbouw. Nu het plan voorts ruim voldoet aan de richtafstanden die in de VNG-brochure zijn aanbevolen voor glastuinbouw, leidt het plan niet tot onaanvaardbare gevolgen voor de bewoners van de wijk Loovelden, zo stelt de raad.

41.2. Blijkens de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Huissen heeft het plandeel voor de gronden ten zuiden van de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] de bestemming "Agrarisch gebied".

Ingevolge artikel 3, onder A, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied" bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.

Ingevolge het bepaalde onder B, ten eerste, voor zover van belang, mogen uitsluitend binnen de grenzen van een op de kaart aangegeven bouwperceel gebouwen worden opgericht ten dienste van één agrarisch bedrijf, waarbij de bebouwingshoogte maximaal 10 m en de goothoogte maximaal 6 m mag bedragen.

Ingevolge het bepaalde onder B, ten tweede, voor zover van belang, mogen, indien dit voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is, binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken kassen, warenhuizen en andere glasopstanden worden opgericht met een bebouwingshoogte van maximaal 8 m.

41.3. Blijkens de verbeelding van het onderhavige plan heeft het plandeel voor de gronden ten zuiden van de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" en de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied intensiveringsgebied". Het meest noordelijke deel van het plandeel, nabij de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B], heeft de aanduiding "wro-zone-omgevingsvergunning onbebouwd"

Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch-Glastuinbouw" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van glastuinbouwbedrijven.

Ingevolge lid 3.2.3, onder b, voor zover van belang, is de bouw van kassen binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan, te weten zowel binnen het bouwvlak als buiten het bouwvlak, met uitzondering van het volgende:

2. ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-omgevingsvergunning onbebouwd" zijn geen kassen toegestaan buiten de aanduiding 'bouwvlak', met uitzondering van de bestaande kassen buiten het bouwvlak. Deze bestaande kassen zijn uitsluitend toegestaan met de bestaande situering als maximum.

Ingevolge het bepaalde onder d, ten tweede bedraagt de bouwhoogte van kassen maximaal 10 m.

41.4. Blijkens de verbeelding hebben de gronden aan de noordelijke plangrens, nabij de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B], de aanduiding "wro-zone-omgevingsvergunning onbebouwd". Ter plaatse zijn geen bouwvlakken opgenomen. In het deskundigenbericht staat voorts dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-omgevingsvergunning onbebouwd", geen bestaande kassen aanwezig zijn. Gelet op artikel 3, lid 3.2.3, onder b, van de planregels, maakt het plan ter plaatse van de gronden met deze aanduiding dan ook geen kassen mogelijk. Op de overige gronden die zijn bestemd voor glastuinbouw is de bouw van kassen in beginsel wel mogelijk, zowel binnen als buiten het bouwvlak. De Afdeling stelt vast dat het plan derhalve op een afstand van ongeveer 70 m van de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] voorziet in de bouw van kassen. Gelet op de plankaart van het vorige plan, in samenhang bezien met de planvoorschriften, mochten op grond van het vorige plan tot nagenoeg de noordelijke plangrens kassen worden gebouwd. De zogenoemde bufferzone tussen de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] en het gebied alwaar kassen kunnen worden gebouwd is ten opzichte van het vorige plan in het onderhavige plan aldus vergroot. De maximale bouwhoogte van kassen is in het onderhavige plan wel verhoogd, nu deze op alle gronden 10 m bedraagt.

41.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel voorziet in de nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad de verwachting is gewekt dat het onderhavige plan niet meer in glastuinbouw zou voorzien. De stelling dat ambtenaren ten tijde van de aankoop hebben gesteld dat het landelijke karakter van De Rietkamp zou worden behouden is hiertoe onvoldoende.

41.6. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] dat de in het plan voorziene bufferzone te beperkt is, overweegt de Afdeling het volgende. De VNG-brochure beveelt een richtafstand aan van 30 m tussen kassen met gasverwarming en de uiterste situering van een gevel van een woning in een rustige woonwijk. De raad heeft toegelicht dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor de woonwijk Loovelden in 2005, dat de bouw van de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] mogelijk maakte, reeds de VNG-brochure is toegepast. Teneinde een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen te waarborgen is destijds dan ook een bufferzone van 30 m aangehouden tussen de voorziene woningen en het gebied alwaar kassen mochten worden gebouwd. Mede naar aanleiding van overleg tussen de vertegenwoordigers van de raad en de bewoners van de woonwijk is in het voorliggende bestemmingsplan deze bufferzone verruimd tot 70 m. In het deskundigenbericht is vermeld dat de geluidemissie van een modern glastuinbouwbedrijf wellicht enigszins hoger kan zijn dan de geluidemissie van een glastuinbouwbedrijf met een gemiddeld moderne bedrijfsvoering waarvan bij het opstellen van de VNG-brochure in 2009 is uitgegaan. Er is evenwel geen grond voor de verwachting dat de geluidemissie van een modern glastuinbouwbedrijf zodanig hoger zal zijn, dat de bufferzone van 70 m in dit geval onvoldoende zal zijn om onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] te voorkomen, aldus het deskundigenbericht. [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] hebben hun stelling dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is niet gestaafd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om aan de conclusie van de deskundige op dit punt te twijfelen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B]. Voor zover [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] onder verwijzing naar het streekplan hebben gesteld dat op de raad de plicht rust om niet alleen de onaanvaardbare overlast, maar elke vorm van overlast voor omwonenden te voorkomen, overweegt de Afdeling dat het door [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] aangehaalde beleid betrekking heeft op regionale clusters van glastuinbouwbedrijven en niet op het concentratiegebied Huissen-Bemmel, alwaar het gebied De Rietkamp deel van uitmaakt. Reeds daarom kan het beroep op het streekplan niet slagen. Verder heeft de raad terecht gesteld dat door in het plan een bufferzone van 70 m mogelijk te maken, het plan in zoverre niet in strijd is met de uitlating van de wethouder dat het plan zou voorzien in een bufferzone van ongeveer 80 m. Wat voorts de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

41.7. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] dat de raad bij de vaststelling van de bufferzone in het gebied De Rietkamp in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, overweegt de Afdeling dat de raad heeft erkend dat in het plan voor andere gebieden een ruimere bufferzone is vastgesteld. De raad heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat die situaties verschillen van de situatie in het gebied De Rietkamp, omdat in die gebieden het vorige plan geen nieuwe glastuinbouwbedrijven toestond ter plaatse van de bufferzones, terwijl het vorige plan ter plaatse van De Rietkamp wel nieuwe glastuinbouwbedrijven toestond. In hetgeen [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie in het gebied De Rietkamp. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook.

42. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ingediend door van [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B], ongegrond.

Opdracht

43. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde besluitonderdelen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. De Afdeling neemt bij het stellen van de termijn in aanmerking dat de raad ter zitting heeft gesteld dat een herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding is. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskosten

44. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellante sub 11] en [appellant sub 13] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het verzoek van [appellant sub 13] om vergoeding van de kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport wordt niet ingewilligd, nu [appellant sub 13] in deze procedure geen deskundigenrapport heeft overgelegd.

Ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 9], Stichting tot Behoud van den Doornenburg, [appellant sub 12] en anderen en de Stichting Bewonersbelangen Loovelden, [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Lingewaard van 31 oktober 2013, nr. 75/2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" niet-ontvankelijk, ten aanzien van:

a. het beroep van [appellant sub 8]: het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone" voor het perceel [locatie 13] te Doornenburg;

b. het beroep van [appellant sub 12] en anderen: het plandeel met de bestemming "Verkeer" voor de gronden ten oosten van het perceel [locatie 17] te Doornenbrug;

c. het beroep van de stichting Stichting Bewonersbelangen Loovelden, [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B], voor zover ingediend door de Stichting Bewonersbelangen Loovelden;

II. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Lingewaard van 31 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellante sub 11], [appellant sub 13], geheel, en het beroep van [appellant sub 8], voor zover ontvankelijk, gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lingewaard van 31 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover het betreft:

a. het niet toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - 44"(sw44)" aan het perceel [locatie 1] te Gendt;

b. de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - agrarisch bijgebouw" is toegekend aan het perceel [locatie 10] te Angeren

c. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 12] te Doornenburg;

d. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Dijkzone" voor zover het ziet op de gronden ten zuidwesten van het perceel [locatie 14] te Doornenbrug ter plaatse van de ontsluitingsweg;

e. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 16] ter plaatse van de paardenstal;

f. de aanduiding "grondgebonden veehouderij" voor het perceel [locatie 15] te Angeren;

g. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 18] te Angeren;

IV. draagt de raad van de gemeente Lingewaard op om binnen 39 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de plandelen genoemd onder III en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

V. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Lingewaard van 31 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellante sub 5], [appellant sub 9A] en [appellant sub 9B], de stichting Stichting tot Behoud van den Doornenburg, geheel, en de beroepen van [appellant sub 12] en anderen en de stichting Stichting Bewonersbelangen Loovelden, [appellant sub 14A] en [appellant sub 14B], voor zover ontvankelijk, ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Lingewaard tot vergoeding van:

a. bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. bij [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. bij [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1270,44 (zegge: twaalfhonderdzeventig euro en vierenveertig cent), waarvan een bedrag van € 1225,00 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. bij [appellant sub 8] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

e. bij [appellante sub 11] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

f. bij [appellant sub 13] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 44,24 (zegge: vierenveertig euro en vierentwintig cent);

VII. gelast dat de raad van de gemeente Lingewaard aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:

a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 8];

e. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellante sub 11];

f. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 13].

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Westland
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015

647-683.