Uitspraak 201504723/1/A3 en 201504723/2/A3


Volledige tekst

201504723/1/A3 en 201504723/2/A3.
Datum uitspraak: 15 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:

[verzoeker], wonend te Rotterdam,
verzoeker,

tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 3 juni 2015 in zaak nrs. C/10/477308 / KG ZA 15-587 en C/10/477304 / FA RK 15-4284 en 9 juni 2015 in zaak nrs. C/10/477680 / KG ZA 15-608 en C/10/477679 / FA RK 15-4284 in de gedingen tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Rotterdam.

Openbare zitting gehouden op 15 juni 2015 om 12:00 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.J. Borman voorzieningenrechter

Griffier: mr. H. Herweijer

Verschenen:
[verzoeker], bijgestaan door mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S. el Fizazi en mr. S.K.D. Soerdin.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraken van de rechtbank van 3 en 9 juni 2015. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzitter:

I. bevestigt de aangevallen uitspraken;

II. wijst de verzoeken af.

Gronden van de beslissing

De burgemeester heeft [verzoeker] een huisverbod opgelegd en dat huisverbod verlengd tot 22 juni 2015 17:17 uur. Het huisverbod heeft betrekking op de woning van [naam persoon], zijnde de ex-partner van [verzoeker]. In die woning wonen ook twee minderjarige kinderen.

In geschil is of [naam persoon] en de minderjarige kinderen met [verzoeker] in de desbetreffende woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth). [verzoeker] betoogt dat dit niet het geval is, omdat hij slechts in de woning aanwezig is om op de kinderen te passen.

Anders dan [verzoeker] betoogt, bieden noch de tekst van artikel 2 van de Wth noch de memorie van toelichting daarbij grond voor het oordeel dat de Wth niet kan worden toegepast indien alleen de zogenoemde achterblijver in de woning woont en de uithuisgeplaatste daar anders dan incidenteel verblijft. Niet in geschil is dat [verzoeker] in de woning van [naam persoon] op de kinderen paste als zij aan het werk was. In elk geval gedurende de werktijden van [naam persoon] verbleef [verzoeker] derhalve in de woning. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat zijn verblijf in de woning anders dan incidenteel was in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wth.

[verzoeker] en [naam persoon] hebben op 17 juni 2015 een afspraak voor een zogenoemd partnergesprek. Dit gesprek is onder meer bedoeld voor het maken van veiligheidsafspraken. Omdat [verzoeker] tot 13 juni 2015 gedetineerd was, was een eerdere afspraak niet mogelijk. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester met het oog op het in gang zetten van hulpverlening het huisverbod, inclusief het daarvan deel uitmakende contactverbod, mocht verlengen.

w.g. Borman w.g. Herweijer
voorzieningenrechter griffier

640.