Uitspraak 201405259/1/A3


Volledige tekst

201405259/1/A3.
Datum uitspraak: 27 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de minister van Veiligheid en Justitie,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 juni 2014 in zaak nr. 14/992 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2013 heeft de minister vastgesteld dat hij aan [appellant sub 1] geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd.

Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de minister het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog een dwangsom van € 60,- toegekend. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar is afgewezen.

Bij uitspraak van 24 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van proceskosten voor de behandeling van het bezwaar en besluit op bezwaar in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft, zelf in de zaak voorziend, de proceskostenvergoeding in bezwaar vastgesteld, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde besluit en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt bij de uitspraak het bedrag ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief vastgesteld.

Ingevolge de bijlage, onder C, is de wegingsfactor 0,25 voor een zaak met een zeer licht gewicht.

Incidenteel hoger beroep minister

2. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemachtigde van [appellant sub 1], [gemachtigde], kan worden aangemerkt als een beroepsmatig rechtsbijstandverlener en dat de rechtbank ten onrechte een proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de kosten van bezwaar en beroep. Daartoe voert hij aan dat [gemachtigde] niet beschikt over "enige juridische scholing". Ten tijde van het besluit op bezwaar beschikte hij slechts over twee certificaten HBO-recht en uit de door hem ingediende processtukken en zijn optreden ter zitting kan worden opgemaakt dat hij niet beschikt over het vereiste niveau van juridische scholing. Voorts voert de minister aan dat [gemachtigde] niet heeft aangetoond dat hij rechtsbijstand verleent op beroepsmatige basis.

2.1. Voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand is van belang dat deze werkzaamheden een vast onderdeel vormen van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening. Om voor een proceskostenvergoeding in aanmerking te komen, dient degene die als derde beroepsmatig rechtsbijstand verleent ook voldoende deskundig te zijn. Daartoe dient hij over enige juridische scholing te beschikken. Bij de beoordeling daarvan kunnen onder meer de door hem ingediende processtukken worden betrokken.

[gemachtigde] voert regelmatig procedures op het gebied van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Uit hetgeen hij hieromtrent naar voren heeft gebracht kan worden geconcludeerd dat hij deze werkzaamheden verricht als vast onderdeel van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Daarom moet op basis van de in de toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763, blz. 6) gegeven uitleg van het begrip beroepsmatig rechtsbijstandverlener en gelet op het door [gemachtigde] in deze zaak opgestelde bezwaarschrift, worden aangenomen dat hij ook in deze procedure beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend in de zin van het Bpb. In de hiervoor vermelde toelichting bij het Bpb wordt weliswaar opgemerkt dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, maar de inhoud van de processtukken die door [gemachtigde] zijn ingediend laat geen andere slotsom toe dan dat hij enige relevante juridische scholing heeft gehad.

Het betoog faalt.

Hoger beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de aan hem toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep heeft vastgesteld met hantering van de wegingsfactor zeer licht. Daartoe voert hij aan dat de wegingsfactor zeer licht is voorbehouden aan zaken die slechts betrekking hebben op het uitblijven van een tijdige beslissing.

3.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht de wegingsfactor zeer licht gehanteerd bij het berekenen van de omvang van de vergoeding van de proceskosten. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, was de zaak van een zeer licht gewicht, nu geen materiële beoordeling van het geschil behoefde plaats te vinden. Dit geeft op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, gelezen in verbinding met de daarbij behorende bijlage, aanleiding tot toepassing van de wegingsfactor zeer licht bij de vaststelling van de hoogte van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Afdeling wijst in dit verband naar haar uitspraak van 27 augustus 2014, zaak nr. 201309744/1/A3.

Het betoog faalt.

4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Hagen w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015

176-798.