Uitspraak 202206763/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2023:2734
- Datum uitspraak
- 19 juli 2023
- Inhoudsindicatie
- Bij twee afzonderlijke besluiten van 30 maart 2021 heeft het bestuur van de raad voor rechtsbijstand vergoedingen op twee toevoegingen in samenhang vastgesteld. [wederpartij] heeft op basis van twee toevoegingen met de kenmerken 3KB2246 en 3KE6912 rechtsbijstand verleend aan [persoon] in twee zaken over haar bijstandsuitkering. Toevoeging 3KB2246 ziet op het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2018. Deze zaak heeft betrekking op de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van [persoon] over de periode 1 april 2016 tot en met 31 maart 2017 ter hoogte van € 14.932,37 bruto. Toevoeging 3KE6912 ziet op het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2018. Deze zaak heeft betrekking op het beëindigen van de bijstandsuitkering van [persoon] per 18 september 2017 en de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering over de maand september 2017. Beide zaken zijn behandeld op een zitting van de Centrale Raad van Beroep van 2 februari 2021. Partijen hebben op die zitting een schikking bereikt, in beide zaken.
- Hoger beroep
- Rechtsbijstand
202206763/1/A2.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2022 in zaak nr. 21/5184 in het geding tussen:
de raad
en
[wederpartij].
Procesverloop
Bij twee afzonderlijke besluiten van 30 maart 2021 heeft de raad vergoedingen op twee toevoegingen in samenhang vastgesteld.
Bij besluit van 24 juni 2021 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juni 2021 vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 april 2023, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. B.C. Pfleifle, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] heeft op basis van twee toevoegingen met de kenmerken 3KB2246 en 3KE6912 rechtsbijstand verleend aan [persoon] in twee zaken over haar bijstandsuitkering. Toevoeging 3KB2246 ziet op het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2018. Deze zaak heeft betrekking op de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van [persoon] over de periode 1 april 2016 tot en met 31 maart 2017 ter hoogte van € 14.932,37 bruto. Toevoeging 3KE6912 ziet op het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2018. Deze zaak heeft betrekking op het beëindigen van de bijstandsuitkering van [persoon] per 18 september 2017 en de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering over de maand september 2017. Beide zaken zijn behandeld op een zitting van de Centrale Raad van Beroep van 2 februari 2021. Partijen hebben op die zitting een schikking bereikt, in beide zaken.
2. Bij afzonderlijke besluiten van 30 maart 2021 heeft de raad vergoedingen voor verleende rechtsbijstand op de toevoegingen in samenhang vastgesteld. Bij het eerste besluit heeft de raad meegedeeld dat de vergoeding voor toevoeging 3KE6912 is vastgesteld bij het besluit over toevoeging 3KB2246, omdat er sprake is van samenhang. Bij het tweede besluit heeft de raad de vergoeding voor toevoeging 3KB2246 in samenhang met toevoeging 3KE6912 vastgesteld op € 1.369,93.
3. In het besluit op bezwaar van 24 juni 2021 heeft de raad erop gewezen dat er sprake is van procedurele samenhang omdat de Centrale Raad van Beroep beide zaken aansluitend danwel gelijktijdig heeft behandeld op de zitting van 2 februari 2021. De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de zaken inhoudelijk samenhangen, omdat het in beide zaken gaat over het recht op een bijstandsuitkering, de daaruit voortvloeiende verplichtingen en de terugvordering van teveel ontvangen uitkering. De raad heeft erop gewezen dat de rechtsbelangen van de zaken anders zijn, waardoor er recht is op twee toevoegingen. De zaken zijn volgens de raad echter zodanig met elkaar verbonden dat zij als naar hun aard verknocht moeten worden aangemerkt.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van zaken die betrekking hebben op dezelfde problematiek. De rechtbank wijst erop dat de zaken betrekking hebben op een andere periode. Daarnaast ging het in de ene zaak om schending van de inlichtingenplicht en in de andere zaak om de vraag of er een toezegging was gedaan dat de bijstandsuitkering gedurende zes maanden zou worden doorbetaald. Volgens de rechtbank maakt het feit dat beide zaken in een schikking zijn geëindigd en het in beide zaken om een bijstandsuitkering ging, niet dat de zaken betrekking hebben op dezelfde problematiek. Naar het oordeel van de rechtbank ging het in de zaken om verschillende feitencomplexen en waren er wezenlijk andere rechtsvragen aan de orde. Volgens de rechtbank zijn de zaken dan ook niet naar hun aard verknocht. De raad is daarom bij de vaststelling van de vergoeding ten onrechte uitgegaan van samenhangende zaken.
Wettelijk kader
5. Artikel 11 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr) luidt:
"11. Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.
[…]"
In de toelichting op artikel 11 in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 21 december 1999 tot vaststelling van het Bvr (Stb. 1999, 580; hierna: de Nota van Toelichting) staat het volgende:
‘’In artikel 11 is aangegeven dat een samenhangende procedure zich op twee wijzen kan voordoen. Enerzijds is er de situatie dat een groep rechtzoekenden die hetzelfde rechtsprobleem hebben één of meer dan één procedure voert. Anderzijds kan er één rechtzoekende zijn die meer dan één procedure voert. In beide gevallen kunnen de zaken zodanig samenhangen dat de rechtsbijstandverlener aan de tweede en volgende zaak minder tijd behoeft te besteden dan aan de eerste zaak. Aangezien het niet eenvoudig is om aan te geven wanneer er sprake is van samenhangende procedures, wordt voor het bepalen van een norm aangehaakt bij het verloop van de procedure. Indien de rechter of andere instantie zaken van een rechtsbijstandverlener of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting behandelt, mag worden aangenomen dat er een zekere samenhang is. Opdat wordt voorkomen dat niet alle zaken die toevallig door de rechtsbijstandverlener achter elkaar op dezelfde zittingsdag worden bijgewoond worden aangemerkt als samenhangende procedures wordt tevens als vereiste gesteld dat de zaken verknocht moeten zijn. Dit doet zich bij voorbeeld voor, indien meer dan één rechtzoekende gezamenlijk één vordering instellen of bij de uitspraak inzake een voorlopige voorziening in een bestuurszaak ook de hoofdzaak wordt afgedaan. Er moet dus sprake zijn van inhoudelijke samenhang in die zin dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek.’’
Hoger beroep
6. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de zaken niet naar hun aard verknocht zijn. De raad voert aan dat de rechtbank een te beperkte uitleg van het begrip ‘naar hun aard verknocht’ heeft gegeven. De beoordeling of zaken naar hun aard verknocht zijn is volgens de raad ruimer dan de beoordeling of zaken hetzelfde rechtsbelang dienen. De raad wijst in dat kader op een voorbeeld dat in de Nota van Toelichting wordt genoemd van zaken die naar hun aard verknocht zijn. In dat voorbeeld gaat het om een rechtzoekende die procedeert over zowel het onderhoud van zijn huurwoning als de beëindiging van de huurovereenkomst. In deze zaken zijn verschillende rechtsvragen aan de orde, terwijl deze in de Nota van Toelichting worden genoemd als zaken die naar hun aard verknocht zijn, zodat de vergoeding op basis van samenhang mag worden vastgesteld. Hieruit volgt volgens de raad dat zaken verknocht zijn als zij over dezelfde problematiek gaan. Omdat beide zaken gaan over het recht op een bijstandsuitkering gaan zij over dezelfde problematiek. Ook het feit dat partijen op de zitting voor beide zaken tot een schikking zijn gekomen wijst er volgens de raad op dat de zaken verknocht zijn. Volgens de raad maakt het feit dat in de zaken verschillende rechtsvragen aan de orde zijn niet dat zaken niet verknocht zijn. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat zaken niet identiek aan elkaar hoeven te zijn om samenhangend te zijn. Daarom is de vergoeding voor twee samenhangende zaken hoger dan die voor één zaak.
Beoordelingskader
7. De Afdeling ziet aanleiding om het beoordelingskader voor samenhangende procedures te verduidelijken. De Afdeling zet daartoe allereerst uiteen wanneer de vraag of procedures samenhangen aan de orde komt.
7.1. De raad verleent toevoegingen voor verleende rechtsbijstand. Bij de aanvraag om een toevoeging beoordeelt de raad of die aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang waarvoor de aanvrager al rechtsbijstand kan krijgen op grond van een eerdere toevoeging. Dat volgt uit de artikelen 28 en 32 van de Wet op de rechtsbijstand. Voor deze beoordeling is het doel en beoogd eindresultaat van de rechtsbijstand in combinatie met het feitencomplex van de procedures bepalend. Bij verschillende rechtsbelangen waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, moeten in beginsel meer toevoegingen worden verstrekt. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2027.
Als de raad meer toevoegingen aan een rechtsbijstandsverlener heeft verstrekt, beoordeelt hij bij de aanvraag van een vergoeding op één van die toevoegingen of de procedures waarvoor die toevoegingen zijn verleend met elkaar samenhangen. Uit de Nota van Toelichting volgt dat de achtergrond hiervan is dat een rechtsbijstandverlener bij samenhangende zaken aan een tweede en volgende zaak minder tijd hoeft te besteden dan aan de eerste zaak. De vraag of procedures met elkaar samenhangen moet dus worden onderscheiden van de vraag of die procedures hetzelfde rechtsbelang dienen. Dit verschil wordt tot uitdrukking gebracht in de vergoeding voor de toevoeging. Een vergoeding voor samenhangende procedures is hoger dan een vergoeding voor één zaak. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:100.
7.2. Procedures hangen met elkaar samen als is voldaan aan de twee cumulatieve voorwaarden die artikel 11 van het Bvr noemt. Ten eerste moeten de zaken procedureel samenhangen. Dat is het geval als twee of meer procedures van de rechtsbijstandsverlener die de toevoeging heeft aangevraagd of diens kantoorgenoot worden gevoegd, of gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend worden behandeld op de zitting van een rechter of andere geschilbeslechtende instantie. Ten tweede eist artikel 11 van het Bvr dat de procedures inhoudelijk naar hun aard verknocht zijn. Dat is het geval als procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek. Naar het oordeel van de Afdeling zijn daarbij de volgende factoren van belang. Een eerste omstandigheid die moet worden betrokken is of de rechtsbijstandverlener in de procedures rechtsbijstand heeft verleend aan dezelfde of een andere partij. Daarbij merkt de Afdeling wel op dat als het gaat om rechtsbijstand aan dezelfde partij, daarmee nog niet vaststaat dat de zaken verknocht zijn. Ook omgekeerd betekent het verlenen van rechtsbijstand aan verschillende partijen nog niet dat de zaken daarmee niet verknocht zijn. Voor een beoordeling van de verknochtheid is daarom vervolgens van belang in hoeverre er een ander feitencomplex aan de procedures ten grondslag ligt. Tot slot moet worden betrokken of de procedures gaan over niet al te zeer uiteenlopende rechtsvragen. Op basis van een invulling van deze factoren moet worden beoordeeld of procedures naar hun aard verknocht zijn.
Beoordeling van het hoger beroep
8. Het geval van [wederpartij] spitst zich toe op de vraag of de procedures waarin hij rechtsbijstand heeft verleend aan [persoon] naar hun aard verknocht zijn. De Afdeling zal daarom de in overweging 7.2 geformuleerde factoren toepassen om te bepalen of daarvan sprake is.
8.1. [wederpartij] heeft in beide procedures waarvoor hij een toevoeging heeft aangevraagd rechtsbijstand verleend aan [persoon]. Het gaat in dit geval dus om dezelfde partijen. Ook de rechtsvragen die opkomen in de procedures lopen niet al te zeer uiteen, aangezien het in beide procedures gaat om de herziening en terugvordering van bijstandsuitkering. Aan elke procedure ligt echter een ander feitencomplex ten grondslag. Daarbij is allereerst van belang dat de procedures betrekking hebben op een andere periode. De ene procedure ziet op de herziening en terugvordering van bijstand over de periode van april 2016 tot maart 2017, terwijl het in de andere procedure gaat om de stopzetting van de bijstand en terugvordering van bijstand over de maand september 2017. Als gevolg hiervan zijn in de procedures ook andere feiten van belang. Daarnaast had de terugvordering in beide gevallen een andere aanleiding, omdat een andere voorwaarde voor het krijgen van een bijstandsuitkering was geschonden.
8.2. Dit betekent naar het oordeel van de Afdeling dat de procedures van [wederpartij] niet naar hun aard verknocht zijn. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de raad de vergoeding voor de zaken ten onrechte op basis van samenhang heeft vastgesteld.
8.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
85-1022