Uitspraak 201801760/1/R2


Volledige tekst

201801760/1/R2.
Datum uitspraak: 13 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oirschot,

en

de raad van de gemeente Oirschot,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, correctieve herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Ulicoten, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.S. Rotman en M. Stoffels, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Fase II 2013, 2e bestuurlijke lus". Het plan is herzien naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2793). In die uitspraak zijn door de Afdeling enkele onderdelen uit het bestemmingsplan "Buitengebied Fase II 2013, 2e bestuurlijke lus" vernietigd. Het onderhavige plan voorziet in nieuwe bestemmingen voor deze onderdelen.

[appellant] exploiteert aan de [locatie 1] een melkveebedrijf en zijn gronden hebben de bestemmingen "Agrarisch met landschapswaarden" en "Waterstaat - Natte natuurparel". Hij heeft ook gronden ten zuiden van de Logtsebaan met de bestemming "Waterstaat - Natte Natuurparel", die ook zijn opgenomen in het plan. De gronden naast [appellant] aan de [locatie 2], hebben de bestemming "Wonen". [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" op de naastgelegen gronden, de agrarische bestemming en de dubbelbestemming "Waterstaat - Natte natuurparel" op zijn percelen. Deze bestemmingen belemmeren volgens hem zijn agrarische bedrijfsvoering.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Woonbestemming [locatie 2]

3.    [appellant] betoogt dat de bestemming "Wonen" die rust op het naastgelegen perceel ertoe leidt dat hij zijn bedrijfsgebouwen niet kan uitbreiden. Het aantal vierkante meters bedrijfsgebouwen is in het plan vastgesteld op de huidige oppervlakte en hij kan door de woonbestemming niet voldoen aan de afwijkingsvoorwaarde voor de toename van de oppervlakte van de dierenverblijven in artikel 4, onder 4.3.2, aanhef en onder c, van de planregels. Deze afwijkingsvoorwaarde houdt in dat de ontwikkeling inpasbaar moet zijn in de omgeving vanuit onder andere het aspect van milieueffecten. Daartoe voert [appellant] aan dat de gevel van zijn dierenverblijf volgens de geldende milieuregels op minimaal 25 meter afstand van de woning moet liggen. De woning ligt op ongeveer 22 meter.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de planregels over het aantal vierkante meters bedrijfsgebouwen en daarbij behorende afwijkingsbevoegdheid één-op-één zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening). Hierbij is nog van belang dat de Verordening is gewijzigd en alleen voor nieuwe dierenverblijven moet worden voldaan aan de regels voor een uitbreiding. Voorts stelt de raad dat hij niet inziet waarom nooit aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan. Wanneer de ontwikkeling voldoet aan de eisen voor een zorgvuldige veehouderij in de Verordening, inpasbaar is in de omgeving, kan worden voldaan aan de normen voor geurhinder en fijnstof en een zorgvuldig dialoog is gevoerd, kan een toename van bebouwingsoppervlakte worden toegestaan.

3.2.    De Afdeling heeft in de hiervoor genoemde uitspraak naar aanleiding van het verzoek tot herziening door de vorige eigenaar van de gronden aan de [locatie 2], geoordeeld dat de raad in 2010 op goede gronden aan de woning aan de [locatie 2] de bestemming "Wonen" heeft toegekend. In het voorliggende plan is, naar aanleiding van deze uitspraak, opnieuw een woonbestemming toegekend. Nu het perceel nog altijd voor wonen in gebruik is en zich sinds de uitspraak geen relevante gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan, heeft de raad in redelijkheid de woonbestemming opnieuw aan het perceel toe kunnen kennen. Dat de woonbestemming beperkingen met zich brengt voor de bedrijfsvoering van [appellant] was ook al in 2010 het geval. Het betoog slaagt niet.

Stikstofdepositieregeling bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden"

4.    [appellant] stelt dat de stikstofdepositieregeling in artikel 4, lid 4.4.1, aanhef en onder o, van de planregels ertoe leidt dat hij zijn hoeveelheid dieren feitelijk niet kan uitbreiden aan de [locatie 1]. De depositieregeling geldt voor zowel de gebouwen als de gronden behorende tot het agrarisch bedrijf. [appellant] stelt dat het maar beperkt mogelijk is om de huidige stikstofdepositie te verminderen om zo ruimte te creëren voor nieuwe dieren. Hij zal nieuwe gronden moeten aankopen om meer dieren te kunnen houden.

4.1.    De raad stelt dat hij heeft overwogen of in het plan nog kan worden volstaan met een stikstofemissieregeling of dat een stikstofdepositieregeling nodig is. Op basis van actuele inzichten is besloten om de emissieregeling om te zetten in een depositieregeling. De belangrijkste reden voor een depositieregeling is dat een emissieregeling die bepaalt dat de uitstoot van stikstof niet mag toenemen, niet volledig garandeert dat daarmee ook de depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden niet toeneemt. Door aanpassingen in de bedrijfsvoering van een veehouderij kan bij een gelijkblijvende emissie toch sprake zijn van een toename van depositie op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Een emissieregeling kan dus geen volledige zekerheid bieden dat significante gevolgen vanwege een toename van stikstofdepositie zijn uitgesloten, terwijl dat op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) wel nodig is. Een regeling die bepaalt dat de stikstofdepositie niet mag toenemen, biedt die zekerheid wel, aldus de raad.

4.2.    De Natura 2000-gebieden Kempenland-West en Kampina & Oisterwijkse Vennen liggen in en rond het plangebied. Niet in geschil is dat in deze gebieden reeds sprake is van een overbelaste situatie als gevolg van de huidige stikstofdepositie, zodat niet is uitgesloten dat een verdere toename van de stikstofdepositie op deze gebieden kan leiden tot significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. De raad heeft ervoor gekozen om de mogelijkheid dat significante gevolgen door het plan kunnen optreden, uit te sluiten door een regeling op te nemen die er toe strekt dat de stikstofdepositie niet mag toenemen. Dat [appellant] beperkingen ondervindt van deze regeling laat onverlet dat de raad het plan moet vaststellen in overeenstemming met de Wnb. De raad heeft in aanmerking kunnen nemen dat het aantal dieren kan worden uitgebreid zolang de stikstofdepositie niet toeneemt. De planregel maakt derhalve uitbreiding van de veestapel niet onmogelijk. Voorts heeft [appellant] geen concrete uitbreidingsplannen kenbaar gemaakt waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Het betoog faalt.

Dubbelbestemming "Waterstaat - Natte natuurparel"

5.    [appellant] stelt dat ten onrechte de dubbelbestemming "Waterstaat - Natte Natuurparel" aan zijn percelen is toegekend. Daartoe voert hij aan dat het waterpeil van zijn gronden is verhoogd in het kader van het plan van het Waterschap De Dommel en Vereniging Natuurmonumenten om het beekdal van de Beerze, in het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen, te herstellen. Deze verhoging leidt ertoe dat [appellant] maatregelen moet nemen om zijn grond bruikbaar te houden voor zijn agrarische bedrijfsvoering. Zijn mogelijkheden hierin worden beperkt door artikel 30, lid 30.4.1, van de planregels waarin het wordt verboden om zonder of in afwijking van een vergunning werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren. Hieronder valt onder andere het aanbrengen van drainage en het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten, het toepassen van drainage of bronbemaling. De dubbelbestemming belemmert aldus het agrarische gebruik van de gronden. Weliswaar is de beroepsgrond tegen deze dubbelbestemming in de uitspraak van 28 augustus 2015 door de Afdeling verworpen, maar daarbij is de Afdeling volgens [appellant] van de onjuiste veronderstelling uitgegaan dat van een vernatting van de percelen geen sprake was.

5.1.    De raad stelt dat het toekennen van de dubbelbestemming "Waterstaat - Natte natuurparel" een direct gevolg is van de aanwijzing van de gronden als "Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant" (voorheen: attentiegebied EHS) in de Verordening. De raad stelt verder dat de Afdeling op 28 augustus 2015 heeft geoordeeld dat de toekenning van de dubbelbestemming en daaraan verbonden planregels niet onjuist is. Hierbij heeft de Afdeling overwogen dat de vergunningplicht geen belemmering vormt voor het gebruik van de gronden voor agrarische doeleinden, omdat voor normaal beheer en onderhoud een uitzondering op de vergunningplicht is opgenomen.

5.2.    In overweging 52.7 van de uitspraak van 28 augustus 2015 heeft de Afdeling het volgende overwogen: "De Afdeling stelt vast dat het perceel in de Verordening 2014 is aangewezen als attentiegebied EHS. De raad diende derhalve de daarbij behorende algemene regels in acht te nemen. Om hieraan te voldoen heeft de raad aan het perceel de dubbelstemming "Waterstaat - Natte natuurparel" toegekend en in artikel 29 van de planregels het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen voor de in dat artikel genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, waaronder werkzaamheden met betrekking tot het op peil houden van de waterstand. De Afdeling acht deze invulling van de algemene regels niet onjuist. Daarbij is van belang dat het plan, gelet op artikel 29, lid 29.4.2, aanhef en onder b, van de planregels, geen belemmering vormt voor het gebruik van de gronden voor agrarische doeleinden, nu dat gebruik en het daarvoor benodigde normale beheer en onderhoud van de gronden ingevolge die bepaling is uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de toekenning van de dubbelstemming "Waterstaat - Natte natuurparel" tot een onevenredige belemmering van zijn bedrijfsvoering leidt."

5.3.    [appellant] heeft geen relevante wijziging van feiten en omstandigheden aangevoerd ten opzichte van de vorige uitspraak. De door [appellant] aangevoerde belemmering van zijn bedrijfsvoering door de planregels behorende bij de dubbelbestemming is ook in de vorige uitspraak betrokken en door de Afdeling niet als onevenredig beoordeeld. Dat de Afdeling daarbij volgens [appellant] van een onjuiste veronderstelling is uitgegaan over de toestand van zijn percelen laat, wat daar ook van zij, onverlet dat er geen vergunningplicht geldt voor werken en werkzaamheden die, uit oogpunt van normaal beheer en onderhoud, nodig zijn om de gronden bruikbaar te houden voor de agrarische bedrijfsvoering. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel. Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019

429-932.