Uitspraak 201807260/1/A1


Volledige tekst

201807260/1/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C, [appellant sub 1D], [appellante sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant G] en [appellant H], allen wonend te Riel, gemeente Goirle (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1A]),

2.    [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], beiden wonend te Riel, gemeente Goirle (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2A]),

3.    [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], beiden wonend te Riel, gemeente Goirle (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3A]),

4.    [appellant sub 4A], [appellant sub 4B] en [appellant sub 4C], allen wonend te Riel, gemeente Goirle (hierna in enkelvoud: [appellant sub 4A]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2018 in zaken nrs. 17/5850, 17/5871, 17/5875 en 18/2057 in het geding tussen:

[appellant sub 1A],

[appellant sub 2A],

[appellant sub 3A],

[appellant sub 4A]

en

het college van burgemeester en wethouders van Goirle.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2016 heeft het college aan Vodafone Libertel B.V. (nu: VodafoneZiggo B.V.) omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een antenne opstelpunt ten behoeve van mobiele telecommunicatie op het perceel kadastraal bekend Sectie F, nummer 1446 (ged.) te Riel (nabij het perceel Veertels 9).

Bij afzonderlijk besluit van 11 juli 2017 heeft het college het door [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D], [appellante sub 1E], [appellant sub 1H], [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij afzonderlijk besluit van 11 juli 2017 heeft het college het door [appellant sub 2A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij afzonderlijk besluit van 11 juli 2017 heeft het college het door [appellant sub 4A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1A] tegen het besluit van 11 juli 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant sub 1H] ontvankelijk is verklaard en het bezwaar van [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G] niet-ontvankelijk is verklaard, het bezwaar van [appellant sub 1H] tegen het besluit van 30 november 2016 niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar van [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G] ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 11 juli 2017. De rechtbank heeft voorts de door [appellant sub 2A], [appellant sub 3A] en [appellant sub 4A] tegen de afzonderlijke besluiten van 11 juli 2017 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1A], [appellant sub 2A], [appellant sub 3A] en [appellant sub 4A] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2019, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 1H], [appellant sub 1C] en [appellant sub 1D], bijgestaan door mr. P.R. Botman, advocaat te Tilburg, [appellant sub 2A], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 3A], en [appellant sub 4A], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. M. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bouwplan voorziet in de bouw van een antenne opstelpunt ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een hoogte van 37,5 m op het perceel. Het opstelpunt bestaat uit een antennemast met installatiekasten en een metalen hekwerk (hierna tezamen: de antennemast) en heeft een oppervlakte van ongeveer 30 m². De antennemast zal worden opgericht in de groenstrook achter de brandweerkazerne, gelegen op het bedrijventerrein Veertels te Riel.

2.    De bouw van de antennemast is, naar ook niet in geschil is, in strijd met het bestemmingsplan "Kom Riel". Op de gronden waarop de mast is voorzien, rust namelijk de bestemming "Groenvoorzieningen" en op die gronden is het bouwen van een antennemast niet toegestaan.

Het college heeft voor de bouw van de antennemast een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Het is daarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚ van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 5, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) van het bestemmingsplan afgeweken.

Verschillende omwonenden kunnen zich met het verlenen van de omgevingsvergunning niet verenigen en zijn daartegen opgekomen.

3.    Aangezien de antennemast een hoogte heeft van 37,5 m, is het college bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚ van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 5, van bijlage II van het Bor van het bestemmingsplan af te wijken. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.

Belanghebbendheid

4.    [appellant sub 1H] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hij voert daartoe aan dat hij woont op een afstand van, hemelsbreed, 225 m van de locatie waarop de antennemast is voorzien en dat hij zicht zal hebben op die antennemast.

4.1.    De rechtbank heeft als uitgangspunt gehanteerd dat omwonenden die binnen een afstand van 200 m van de voorziene antennemast wonen doorgaans belanghebbenden zijn bij de verleende omgevingsvergunning. [appellant sub 1H] woont op een afstand van ongeveer 225 m van de antennemast. Volgens de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan [appellant sub 1H] toch gevolgen van enige betekenis ondervindt.

De Afdeling acht in dit geval de door de rechtbank gehanteerde afstand niet doorslaggevend. Uit de in het dossier aanwezige foto's, die onder meer genomen zijn ongeveer ter hoogte van de woning van [appellant sub 1H] en waarop de antennemast is verbeeld, blijkt dat de mast boven de aanwezige bosschages en bebouwing uitkomt. Dit heeft het college niet bestreden. Gelet op deze foto's, die met partijen ter zitting zijn besproken, is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1H] belanghebbende is bij de vergunningverlening. Voor het oordeel dat gevolgen van enige betekenis ontbreken, bestaat geen grond.

Het betoog slaagt.

Het Antennebeleid

5.    Het college hanteert het Antennebeleid bij de beoordeling van aanvragen om een antennemast met een maximale hoogte van 40 m .

In paragraaf 4.3 van het beleid zijn algemene uitgangspunten weergegeven. Providers wordt verzocht daarmee rekening te houden. Eén van deze uitgangspunten, neergelegd in paragraaf 4.3.5, is dat site sharing verplicht is. Vermeld is dat providers een overzicht over moeten leggen van de mogelijkheden en onmogelijkheden van site sharing.

In paragraaf 4.4 zijn locatie specifieke uitgangspunten opgenomen. In paragraaf 4.4.1 is vermeld dat het plaatsen van antenne-installaties op hoge gebouwen in ruimtelijke zin de voorkeur geniet, omdat een hoge antennemast in de regel een sterkere (negatieve) invloed heeft op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving dan een hoog gebouw. Verder is in paragraaf 4.4.3 vermeld dat het is toegestaan om solitaire masten te plaatsen op de bedrijventerreinen Tijvoort en Veertels, op een drietal nader aangeduide sportparken en langs of nabij hoofdinfrastructuur. In dit verband is vermeld dat het in deze gebieden vaak mogelijk is om een mast op een goede manier in te passen tussen de andere elementen. De verstoring is zowel visueel als maatschappelijk beperkt.

6.    In de inleiding van paragraaf 4.4 staat dat de gemeente Goirle op basis van diverse argumenten, zoals ruimtelijke kwaliteit en te verwachten maatschappelijke invloeden, in dit beleid een zonering bepaalt waarbinnen de plaatsing van vergunningplichtige antenne-installaties en masten is toegestaan. De in de paragraaf beschreven afwegingsargumenten worden in paragraaf 4.5 samengevat in een zoneringskaart. Het uitgangspunt is, aldus paragraaf 4.5, dat in deze zone het 'ja-mits principe' geldt. Plaatsing is mogelijk, mits wordt voldaan aan de algemene en locatie specifieke uitgangspunten en de in het beleid opgenomen richtlijnen voor monumenten en welstand. Buiten de zone geldt dat plaatsing niet is toegestaan, tenzij door de aanvrager wordt aangetoond dat binnen de aangegeven zonering geen adequate locatie of oplossing gevonden kan worden. Het aantonen van deze noodzaak gaat op basis van een onderbouwing van een dekkingsprobleem, capaciteitsprobleem en/of onmogelijkheid tot site sharing.

Moet het Antennebeleid onverbindend worden verklaard?

7.    [appellant sub 1A] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het Antennebeleid in strijd met artikel 3:11 en de artikelen 3:2, 3:4, tweede lid, en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tot stand is gekomen en daarom onverbindend moet worden verklaard. Hij voert daartoe aan dat er geen zienswijzen tegen het ontwerp Antennebeleid zijn ingediend die betrekking hadden op het bedrijventerrein Veertels, zodat er geen aanleiding bestond het beleid in zoverre te wijzigen. Hij voert verder aan dat de wijziging van de zoneringskaart in strijd is met de tekst van dat beleid en dat het college heeft nagelaten opnieuw een ontwerp ter inzage te leggen.

Ook [appellant sub 3A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Antennebeleid onverbindend moet worden verklaard. Hij voert daartoe aan dat sprake is van een significante, ambtshalve wijziging die zonder nieuwe inspraakmogelijkheid is doorgevoerd, zodat het Antennebeleid in strijd met het vertrouwensbeginsel tot stand is gekomen. Hij voert voorts aan dat de wijziging van de zoneringskaart in strijd is met de tekst van dat beleid en het beleid om die reden onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij voert tot slot aan dat de begrenzing van de plaatsingszone op de zoneringskaart niet duidelijk is. [appellant sub 3A] wijst daarbij op de dikte van de grenslijnen op de zoneringskaart. Volgens hem is het Antennebeleid in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

7.1.    Op 20 december 2005 heeft de raad van de gemeente de Verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijke beleid worden betrokken (hierna: de Inspraakverordening Goirle) vastgesteld. Ingevolge artikel 2 van de Inspraakverordening Goirle besluit een bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Uit artikel 4 volgt dat indien inspraak wordt verleend op de procedure afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is.

7.2.    Het college heeft besloten dat inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het Antennebeleid. Overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Inspraakverordening Goirle heeft het college het ontwerp van het Antennebeleid ter inzage gelegd. Het college heeft het ontwerp en de daarbij behorende kaart, mede naar aanleiding van enkele zienswijzen, aangepast.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet gehouden was om het aangepaste beleid opnieuw ter inzage te leggen. De Awb noch de Inspraakverordening Goirle verplichten het college daartoe. De omstandigheid dat het college het ontwerp niet opnieuw ter inzage heeft gelegd, maakt daarom niet dat het beleid reeds om die reden onverbindend moet worden verklaard.

7.3.    Het college heeft aangegeven dat het naar aanleiding van een zienswijze over de zonering elders in Riel heeft onderzocht of de zonering op de zoneringskaart moest worden aangepast om deze in overeenstemming te brengen met de tekst van het Antennebeleid. In paragraaf 4.4.3 van het ontwerp Antennebeleid en het vastgestelde Antennebeleid is vermeld dat het is toegestaan om antennemasten te plaatsen op het bedrijventerrein Veertels in Riel. Op de zoneringskaart bij het ontwerp Antennebeleid liep de oostelijke grens van de zonering ter plaatse van het bedrijventerrein Veertels echter over het midden van de straat Veertels. De bedrijven op het bedrijventerrein die gevestigd waren aan de oostelijke zijde van die straat vielen daarmee buiten de zonering. Het college heeft de zoneringskaart daarom aangepast. Het heeft de grens van de zonering naar het oosten opgeschoven, waardoor de bedrijven die aan de oostelijke zijde van de Veertels liggen ook binnen de plaatsingszone vallen.

Deze wijziging van de kaart heeft tot gevolg gehad dat een deel van de groenstrook die is gelegen tussen het bedrijventerrein en de woonwijken ten oosten daarvan, ook binnen de zonering is komen te vallen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat deze aanpassing van de zoneringskaart niet in strijd is met de tekst en de uitgangspunten van het beleid. In het beleid is immers vermeld dat antennemasten op het bedrijventerrein mogen worden geplaatst. Na de wijziging valt het gehele bedrijventerrein binnen de zone waarbinnen antennemasten mogen worden geplaatst. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college de grens niet heeft mogen trekken in een rechte lijn vanaf de Alphenseweg, de zuidgrens van het bedrijventerrein, achter de bedrijven aan de oostelijke zijde van de Veertels langs, naar het noorden. Het college is bij het trekken van de grens uitgegaan van de ligging van de achtergevel van het bedrijfspand op het perceel Veertels 11, welk bedrijf het meest naar het oosten is gelegen. Dat daardoor een deel van de groenstrook die is gelegen tussen het bedrijventerrein en de ten oosten daarvan gelegen woonwijk binnen de zonering valt, op welke groenstrook de bestemming "Groenvoorzieningen" ligt, leidt niet tot een ander oordeel. De zonering houdt, zoals het college heeft aangegeven, geen rekening met bestemmings- en perceelgrenzen. De enkele omstandigheid dat de groenstrook een groenbestemming heeft en als buffer tussen het bedrijventerrein en de woonwijk dient, betekent bovendien niet dat die strook bij de woonwijk hoort. Door de wijziging van de zone is de afstand tot de ten oosten van het bedrijventerrein gelegen woonwijk weliswaar kleiner geworden, maar het Antennebeleid verbiedt de plaatsing van antennemasten nabij woongebieden niet. In het beleid is uitdrukkelijk vermeld dat nieuwe antennemasten nabij woongebieden onoverkomelijk zijn om voldoende dekking te kunnen blijven realiseren.

7.4.    Voor zover [appellant sub 3A] aanvoert dat de zonering op de kaart, gelet op de dikte van de grenslijnen op die kaart, niet duidelijk is en daarom het Antennebeleid in zoverre tot rechtsonzekerheid leidt, overweegt de Afdeling dat, zoals hierna onder 8.2 wordt overwogen, op de zoneringskaart duidelijk te zien is dat de locatie van de mast binnen de zonering valt. De kaart leidt in zoverre daarom niet tot de door [appellant sub 3A] gestelde rechtsonzekerheid. Aan een inhoudelijke bespreking van het betoog van [appellant sub 3A] over de dikte van de grenslijnen en de gevolgen daarvan komt de Afdeling daarom niet toe.

7.5.    Gelet op het voorgaande, ziet de Afdeling met de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de wijziging van het Antennebeleid onverbindend moet worden geacht.

Het betoog faalt.

Past de antennemast in het Antennebeleid?

8.    [appellant sub 1A], [appellant sub 2A], [appellant sub 4A] en [appellant sub 3A] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de voorziene antennemast binnen de plaatsingszone valt. [appellant sub 1A], [appellant sub 2A] en [appellant sub 4A] voeren daartoe aan dat de mast wordt opgericht in een groenstrook tussen het bedrijventerrein en de aangrenzende woonwijken en de groenstrook niet tot het bedrijventerrein kan worden gerekend. [appellant sub 3A] voert daartoe aan dat uit de zoneringskaart bij het Antennebeleid blijkt dat de mast buiten de plaatsingszone ligt.

8.1.    Volgens het college ligt de locatie van de antennemast binnen de plaatsingszone, die op de zoneringskaart is weergegeven.

8.2.    Op de zoneringskaart is te zien dat, zoals hiervoor is overwogen, de grens van de zone waarbinnen antennemasten mogen worden geplaatst, achter de gevel van het bedrijfspand op het perceel Veertels 11 naar het noorden loopt. Uit de bouwtekeningen blijkt dat de locatie van de antennemast, bezien vanaf de Veertels, is gesitueerd vóór de achtergevel van het bedrijfspand op het perceel Veertels 11. De locatie van de mast ligt derhalve binnen de plaatsingszone. Het betoog van [appellant sub 3A] faalt.

Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1A], [appellant sub 2A] en [appellant sub 4A] dat de mast buiten de plaatsingszone valt, omdat uit het Antennebeleid blijkt dat de groenstrook waar de mast wordt geplaatst niet in de plaatsingszone ligt, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor onder 7.3 heeft overwogen. Ook hun betoog faalt.

9.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 3A] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voldoende is onderbouwd dat de antennemast voldoet aan de in het Antennebeleid geformuleerde algemene en locatie specifieke uitgangspunten.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 3A] voeren aan dat het onderzoek naar site sharing als bedoeld in paragraaf 4.3.5 van het Antennebeleid onvoldoende is geweest. [appellant sub 1A] wijst in dit verband op een rapport van Pouderoyen Compagnons van januari 2017.

[appellant sub 3A] voert aan dat ook het onderzoek naar het plaatsen van masten op hoge gebouwen in de gemeente als bedoeld in paragraaf 4.4.1 onvoldoende is geweest.

[appellant sub 1A] voert aan dat het college dan wel VodafoneZiggo op basis van het Antennebeleid gehouden was om een onderzoek uit te voeren naar andere alternatieve locaties voor de mast. Onder verwijzing naar het rapport van Pouderoyen Compagnons voert [appellant sub 1A] aan dat er alternatieve locaties zijn.

[appellant sub 1A] voert, onder verwijzing naar voormeld rapport van Pouderoyen Compagnons, tot slot aan dat de locatie van de mast niet voldoet aan de locatie specifieke uitgangspunten van paragraaf 4.4.3.

9.1.    Indien de antennemast, zoals in dit geval, is gelegen binnen de zonering, geldt het 'ja-mits principe'. Plaatsing van de antennemast is mogelijk, mits wordt voldaan aan de algemene en locatie specifieke uitgangspunten die in het Antennebeleid zijn geformuleerd.

9.2.    De Afdeling zal hieronder eerst beoordelen of het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de locatie van de antennemast voldoet aan de paragrafen 4.3.5 en 4.4.1 van het Antennebeleid. Vervolgens zal de Afdeling beoordelen of de locatie van de antennemast voldoet aan paragraaf 4.4.3.

9.3.    In het licht van het in paragraaf 4.3.5 van het Antennebeleid neergelegde algemene uitgangspunt dat site sharing verplicht is, is in het door [appellant sub 1A] overgelegde rapport van Pouderoyen Compagnons gewezen op de mogelijkheid tot het bevestigen van een antenne aan de bestaande mast op het perceel Oude Tilburgsebaan 3A in Riel of aan de masten op het industrieterrein Katsbogten, gelegen ten noorden van Riel.

[appellant sub 3A] heeft over paragraaf 4.4.1, waarin staat dat het plaatsen van antennemasten op hoge gebouwen de voorkeur geniet, opgemerkt dat de antennemast kan worden geplaatst in de kerktoren van Riel of bevestigd aan een ander hoog gebouw.

9.3.1.    In de aan de aanvraag ten grondslag gelegde 'Onderbouwing inzake mast S06745 Veertels 9, Riel' van februari 2016 is vermeld dat site sharing niet tot de mogelijkheden behoort. De bestaande mast aan de noordkant van Riel is niet geschikt bevonden. Verder is vermeld dat ook op de kerk in Riel geen antenne kan worden geplaatst, omdat de bomen rondom de toren het signaal blokkeren.

Het college heeft zich in de afzonderlijke besluiten op bezwaar, waarin de afzonderlijke adviezen van de Commissie voor bezwaarschriften van 5 april 2017 zijn ingelast, op het standpunt gesteld dat de locatie van de beoogde mast is gekoppeld aan het zoekgebied van de provider. De bestaande masten op het industrieterrein Katsbogten liggen buiten het zoekgebied van de provider en staan te ver weg om daarmee een juiste dekking te verkrijgen. De bestaande mast op het perceel Oude Tilburgsebaan 3A is bouwkundig niet geschikt om te verhogen, zodat daaraan geen extra antenne gehangen kan worden. De mast is niet sterk genoeg, aldus het college.

9.3.2.    Anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 3A] betogen, is er voldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van site sharing en bestaat er om die reden geen strijd met het in paragraaf 4.3.5 neergelegde algemene uitgangspunt van het Antennebeleid inzake site sharing. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestaande antennemast op het perceel Oude Tilburgsebaan 3A een extra antenne niet kan dragen en de mast bouwkundig niet geschikt is om te verhogen. Wat betreft het bevestigen van een antenne aan de bestaande masten op het industrieterrein Katsbogten heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat deze te ver weg staan om een goede dekking te krijgen. De Afdeling verwijst in dit verband naar het rapport 'Advies mobiele communicatie zendmastlocaties in Riel' van 28 november 2017 van de door [appellant sub 4A] en [appellant sub 1A] ingeschakelde deskundige dr. ir. R. Schiphorst, werkzaam bij BlueMark Innovations BV dat onder overweging 11.3 aan de orde komt. In dat rapport is ten aanzien van twee locaties ten noorden van Riel, maar dichterbij gelegen dan het industrieterrein Katsbogten vermeld dat deze niet geschikt zijn omdat de dekkingsproblemen aan de zuidkant van Riel dan niet zullen worden opgelost.

9.3.3.    De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 3A] geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat het in paragraaf 4.4.1 voorgeschreven onderzoek naar het plaatsen van een antenne op hoge gebouwen onvoldoende is geweest. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat vanwege de bomen rondom de kerk een antenne aan de buitenkant van de kerktoren zou moeten worden bevestigd, maar dat het Bisdom daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Aangezien niet is gebleken van andere hoge gebouwen in Riel waaraan wel een antenne kan worden gehangen, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat geen strijd bestaat met het in paragraaf 4.4.1 van het Antennebeleid neergelegde uitgangspunt dat plaatsing van een antenne op hoge gebouwen de voorkeur verdient.

9.3.4.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 1A] dat het college dan wel VodafoneZiggo op basis van het Antennebeleid gehouden was om een alternatievenonderzoek uit te voeren, overweegt de Afdeling als volgt. In het Antennebeleid wordt ervan uitgegaan dat de provider, alvorens ervoor wordt gekozen om een nieuwe antennemast op te richten, eerst onderzoekt of site sharing een mogelijkheid is en of de antenne-installatie op een hoog gebouw of bouwwerk kan worden geplaatst. Indien die mogelijkheid niet bestaat en de antennemast bovendien wordt geplaatst binnen de op de zoneringskaart aangeduide gebieden, verplicht het beleid de aanvrager niet tot het verrichten van een onderzoek naar alternatieve locaties. In zoverre faalt het betoog. Dit laat onverlet dat, zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2830), derden aannemelijk kunnen maken dat op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In dat geval kan, ook indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven tot het onthouden van medewerking nopen. Zowel [appellant sub 1A], als [appellant sub 2A], [appellant sub 4A] en [appellant sub 3A] hebben aangevoerd dat er alternatieven, als hiervoor bedoeld, zijn. De Afdeling zal dit betoog onder overweging 11 beoordelen.

9.4.    Over het in paragraaf 4.4.3 van het Antennebeleid neergelegde locatie specifieke uitgangspunt is in het rapport van Pouderoyen Compagnons vermeld dat de mast in het wijkgroen op zeer korte afstand van de aan het bedrijventerrein grenzende woonwijk wordt gerealiseerd, waardoor de mast diverse uitzichten en straatbeelden negatief zal beïnvloeden. De mast wordt niet ingepast tussen andere elementen, aldus het rapport, en is in zoverre in strijd met paragraaf 4.4.3 van het Antennebeleid.

9.4.1.    Het college heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat uitdrukkelijk is gekozen voor plaatsingszones aan de randen van de kernen. Op deze manier worden zo min mogelijke woningen en voorzieningen met de antennemast geconfronteerd. Volgens het college kan niet worden voorkomen dat antennemasten zichtbaar zijn. Het college wijst erop dat de oorspronkelijk gekozen locatie is gewijzigd, juist in verband met een mogelijke inpassing van de mast binnen opgaande bosschages en de zichtlijnen vanuit omliggende woongebieden en om ervoor te zorgen dat de mast op grotere afstand van de woningen zou worden gesitueerd en, bezien vanuit de woonwijk, zou worden afgeschermd door opgaand groen.

9.4.2.    In paragraaf 4.4.3 van het Antennebeleid is vermeld dat het is toegestaan om antennemasten te plaatsen op het bedrijventerrein Veertels. Hoewel niet in geschil is dat de antennemast vanuit de woonwijk te zien is, is de Afdeling van oordeel dat dit niet betekent dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plaatsing van de antennemast op een goede manier is ingepast en niet met paragraaf 4.4.3 van het Antennebeleid in strijd is. De antennemast wordt geplaatst achter de gebouwen aan de Veertels in een groenstrook. De groenstrook bestaat onder meer uit opgaande beplanting. De Afdeling acht hierbij nog van belang dat in paragraaf 4.4.3 ook is vermeld dat nieuwe antennemasten nabij de woongebieden niet te voorkomen zijn om voldoende dekking te kunnen blijven realiseren.

9.5.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de plaatsing van de antennemast niet met de door [appellant sub 1A] en [appellant sub 3A] vermelde algemene en locatie specifieke uitgangspunten van het Antennebeleid in strijd is. Hun betoog faalt.

10.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 3A] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de richtlijnen van welstand die in het Antennebeleid zijn opgenomen. Zij voeren daartoe aan dat de Welstandscommissie geen voorstander was van de gekozen locatie, maar alleen heeft ingestemd omdat het college had aangegeven dat de locatie binnen het zoekgebied lag en er geen andere locaties voorhanden waren. Zij voeren aan dat niet is getoetst aan de uitgangspunten van het Antennebeleid. Zij wijzen in dit verband op voormeld rapport van Pouderoyen Compagnons, waarin is vermeld dat de locatie in het verlengde ligt van enkele grote zichtlijnen in het woongebied en de omringende bebouwing en beplanting op geen enkele wijze een verzachtende werking heeft op het zicht op de mast. Verder is in het rapport vermeld dat er ten onrechte geen (landschappelijk) inrichtingsplan aan de Welstandscommissie is overgelegd.

10.1.    In paragraaf 4.7 van het Antennebeleid is vermeld dat antennemasten en antenne-installaties objecten zijn die vragen om een goede ruimtelijke inpassing in de omgeving. Naast de richtlijnen voor de locatiekeuze worden daarom in het beleid ook op dit punt richtlijnen gegeven. De gemeentelijke welstandscommissie adviseert het college over de aanvraag. In het beleid zijn de uitgangspunten vermeld die bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Zo is vermeld dat er moet worden aangesloten bij bestaande bebouwing of (opgaande) elementen/bossages en dat masten zoveel mogelijk uit het zicht of zichtlijnen (voornamelijk bekeken vanuit nabijgelegen gebieden met een woonfunctie) moeten worden geplaatst. Om deze aspecten te kunnen beoordelen dient de provider materiaal voor te leggen dat een volledig beeld geeft van de beoogde installatie in zijn omgeving, compleet met (landschappelijk) inrichtingsplan en toebehorende infrastructuur, aldus het beleid.

10.2.    Uit het advies van de Welstandscommissie van 3 oktober 2016 volgt dat de commissie de aanvraag heeft beoordeeld aan de hand van de richtlijnen in paragraaf 4.7 van het Antennebeleid. De commissie heeft aangegeven dat het jammer is dat de antennemast op de rand van de zone ligt waarbinnen masten mogen worden geplaatst. Volgens de commissie blijkt uit overleg dat een geschikte andere locatie binnen dit gebied niet voorhanden is. Er is gekozen voor een plaatsing zo dicht mogelijk bij de (achterzijde van de) bedrijfsbebouwing op een zo groot mogelijke afstand van de woonbebouwing aan de Gravenhof. Volgens de commissie is het bouwplan niet in strijd met het beleid.

10.3.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in het Antennebeleid niet staat dat een antennemast moet worden ingepast tussen bestaande bedrijfsgebouwen, maar is als richtlijn aangegeven dat er moet worden aangesloten bij bestaande bebouwing of (opgaande) elementen/bosschages. Aan deze richtlijn wordt volgens het college voldaan. Verder heeft het college aangegeven dat met de locatie wordt beoogd om ervoor te zorgen dat de antennemast vanuit de woonwijk bezien zoveel mogelijk aan het zicht wordt onttrokken doordat deze wordt afgeschermd door opgaand groen. Het college herhaalt dat niet kan worden voorkomen dat antennemasten zichtbaar zijn. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de Welstandscommissie divers materiaal bij de beoordeling heeft betrokken, zoals kaarten, foto's en tekeningen. Ook zijn foto's getoond van het beeld van de antennemast, bezien vanuit de aangrenzende woonwijk.

10.4.    De Welstandscommissie heeft op 16 augustus 2016 laten weten dat zij de advisering over het bouwplan aanhoudt, omdat de aan haar aangeleverde informatie niet toereikend was om het bouwplan te kunnen beoordelen. VodafoneZiggo is gevraagd om nadere informatie die de impact van het plan op de (woon)omgeving duidelijker in beeld brengt. Dit kan volgens de commissie bijvoorbeeld worden bereikt met een goede situatietekening en een dwarsdoorsnede over het gebied met de woonbebouwing. De commissie heeft vervolgens het bouwplan beoordeeld en in haar advies van 3 oktober 2016 aangegeven dat het bouwplan voldoet aan het beleid. Hoewel, zoals [appellant sub 1A] aanvoert, uit de stukken niet blijkt dat VodafoneZiggo een (landschappelijk) inrichtingsplan heeft overgelegd, ziet de Afdeling, gelet op de wel aan de Welstandscommissie overgelegde informatie, waaronder foto's, genomen vanuit de woonwijken, op welke foto's de beoogde antennemast is verbeeld, geen grond voor het oordeel dat de Welstandscommissie niet over voldoende informatie beschikte om het bouwplan te beoordelen.

10.5.    In het advies van 3 oktober 2016 is weliswaar vermeld dat de Welstandscommissie het jammer vindt dat de antennemast op de rand van de zone wordt geplaatst, maar, zoals ook het college heeft aangegeven, liggen de in het Antennebeleid vastgestelde zonering en de mogelijkheid om de mast op andere locaties binnen de zonering op te richten niet ter beoordeling van de Welstandscommissie voor. De Welstandscommissie dient te beoordelen of de mast, gelet op de in paragraaf 4.7 van het beleid vermelde uitgangspunten in het Antennebeleid, ruimtelijk kan worden ingepast. De Afdeling ziet met de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid heeft kunnen baseren op het advies van 3 oktober 2016. De mast is weliswaar zichtbaar vanuit de aangrenzende woonwijken, maar sluit aan bij bestaande bebouwing en opgaand groen, waardoor ook wordt beoogd om de mast vanuit de woonwijken bezien, zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken. Zoals ook het college heeft aangegeven, kan niet worden voorkomen dat antennemasten die nabij woonwijken staan zichtbaar zijn. Het Antennebeleid sluit ook niet uit dat een mast zichtbaar is vanuit een woonwijk.

Over de stelling van [appellant sub 3A] dat er wordt gemeten met twee maten, overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat de Welstandscommissie in het verleden negatief adviseerde over twee bouwplannen van [appellant sub 3A] niet betekent dat er reeds daarom sprake is van willekeur in de advisering.

Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat het bouwplan voldoet aan paragraaf 4.7 van het Antennebeleid.

Het betoog faalt.

Alternatieven

11.    [appellant sub 1A], [appellant sub 2A], [appellant sub 4A] en [appellant sub 3A] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat op voorhand duidelijk is dat er alternatieve locaties bestaan die een gelijkwaardig resultaat opleveren met aanmerkelijk minder bezwaren. Zij voeren daartoe aan dat zij vier alternatieve locaties hebben aangedragen, maar dat deze zijn niet onderzocht. Deze locaties zijn op het Sportpark De Krim (bij de voetbalvelden en op het scoutingterrein), elders op het bedrijventerrein Veertels, op het tennispark aan de Dorpstraat 56 en bij de waterzuivering ten noorden van het tennispark. [appellant sub 4A] heeft daarnaast nog gewezen op de locatie Alphenseweg richting Alphen/Gilze, ten zuiden van het scoutingterrein. [appellant sub 1A], [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A] wijzen er op dat uit het rapport van Schiphorst van 28 november 2017, waarin de door hen aangedragen locaties zijn onderzocht, blijkt dat met een mast elders op het bedrijventerrein binnen 100 m van de beoogde locatie een gelijkwaardige dekking en internetsnelheid kan worden gerealiseerd en dat een mast tot 200 m zuidelijker van de huidige beoogde locatie of op het sportpark ook een acceptabele dekking en internetsnelheid levert. Enig verlies aan dekkingsgraad en/of internetsnelheid betekent niet zonder meer dat sprake is van een onredelijk of onvergelijkbaar alternatief, aldus [appellant sub 1A], [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A].

11.1.    VodafoneZiggo heeft een zoekgebied vastgesteld, waar de dekking en capaciteit van het netwerk het meest gunstig zijn. Binnen dat zoekgebied is de antennemast voorzien. Zij heeft de door [appellant sub 1A], [appellant sub 2A], [appellant sub 4A] en [appellant sub 3A] aangedragen alternatieve locaties onderzocht. VodafoneZiggo heeft een zogeheten plot met de dekking van de huidige locatie en plots met de dekking van de vier aangedragen alternatieve locaties overgelegd.

11.2.    Het college heeft zich in de afzonderlijke besluiten op bezwaar, waarin de afzonderlijke adviezen van de Commissie voor bezwaarschriften zijn ingelast, op het standpunt gesteld dat de aangedragen locaties niet kunnen worden aangemerkt als een alternatief met een gelijkwaardig resultaat. Volgens het college ligt de locatie bij de waterzuivering buiten het op de zoneringskaart aangegeven plaatsingsgebied. Deze locatie en ook de locaties op het tennispark en het scoutingterrein liggen buiten het zoekgebied van VodafoneZiggo. Ook de locatie aan de Alphenseweg ligt buiten het zoekgebied van VodafoneZiggo. Volgens het college voldoen alle aangedragen locaties niet aan de daaraan te stellen radiotechnische eisen.

11.3.    In het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 4A] in beroep overgelegde rapport van Schiphorst zijn de vier door hen aangedragen locaties onderzocht. De door [appellant sub 1A] en [appellant sub 4A] ingeschakelde deskundige komt tot de conclusie dat de locaties bij de waterzuivering en op het tennispark vanuit radiotechnisch oogpunt niet kunnen worden aangemerkt als een alternatief met een gelijkwaardig resultaat. Er bestaat teveel overlap met de antennemasten van VodafoneZiggo die ten noorden van die locaties staan en de dekkingsproblemen aan de zuidkant van Riel zullen niet worden opgelost. De locatie op Sportpark De Krim is volgens Schiphorst geschikt voor het plaatsen van een mast. Hij wijst er wel op dat, indien de mast op het scoutingterrein wordt geplaatst, de dekking, en dan vooral de internetsnelheid, zal verminderen. Een locatie elders op het bedrijventerrein Veertels zal, indien deze tot op 100 m van de beoogde locatie komt te staan, eenzelfde dekking geven. Bij een mast tussen de 100 m en 200 m zal de dekking, en dan vooral de internetsnelheid, verminderen, aldus Schiphorst.

11.4.    De Afdeling leidt uit het rapport van Schiphorst en de door VodafoneZiggo overgelegde plots af dat de dekking van de antennemast, indien deze zou worden geplaatst bij de waterzuivering, op het tennispark, op het Sportpark De Krim en elders op het bedrijventerrein op een afstand van meer dan 100 m van het perceel minder is dan wanneer de antennemast wordt geplaatst op het perceel. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat deze locaties alleen al daarom geen alternatieven zijn met een gelijkwaardig resultaat, zoals bedoeld in de in overweging 9.3.4 bedoelde jurisprudentie. De locatie aan de Alphenseweg is, nu deze verder weg is gelegen dan de locatie op Sportpark De Krim ook geen alternatief met een gelijkwaardig resultaat.

Een locatie op het bedrijventerrein op een afstand van minder dan 100 m van het perceel kan evenmin worden aangemerkt als een alternatief als bedoeld in de jurisprudentie van de Afdeling. Daargelaten of sprake is van een gelijke dekking, blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de eigenaren van de in het kader van het alternatievenonderzoek onderzochte percelen weliswaar toestemming gaven, maar voor het plaatsen van een antennemast een vergoeding wilde ontvangen. Hierover is geen overeenstemming bereikt.

11.5.    Gelet op het voorgaande, is niet op voorhand duidelijk dat met de alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat [appellant sub 1A], [appellant sub 2A], [appellant sub 4A] en [appellant sub 3A] niet aannemelijk hebben gemaakt dat een dergelijk alternatief bestaat.

Het betoog faalt.

Gezondheidsrisico's

12.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 1A] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het standpunt van het college dat een terughoudend beleid ten aanzien van antennemasten wat betreft de gezondheidsrisico's niet te rechtvaardigen is, niet als onjuist kan worden aangemerkt. Zij voeren daartoe aan dat, gelet op de ontwikkelingen in de mobiele telecommunicatie, de rechtbank niet had kunnen verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2518), die is gebaseerd op informatie uit 2009.

12.1.    Het college heeft in de gestelde gezondheidsrisico's geen aanleiding gezien de omgevingsvergunning voor een mast op de beoogde locatie te weigeren. Onder verwijzing naar paragraaf 2.3 van het Antennebeleid heeft het college aangegeven dat er regelmatig onderzoek wordt gedaan naar gezondheidsklachten in relatie tot antennes. De uitkomsten van deze onderzoeken zijn verschillend. Een definitief wereldwijd geaccepteerd standpunt is er niet. De Gezondheidsraad geeft in alle onderzoeken aan dat (behalve opwarmingseffecten) gezondheidseffecten op de korte termijn niet zijn aangetoond. Over klachten door langdurige blootstelling geeft de Gezondheidsraad aan dat deze niet te verwachten zijn. In beide gevallen geldt dat de blootstellingslimieten niet mogen worden overschreden. Het bepalen van de blootstellingslimieten is voorbehouden aan de minister. Volgens het college, waarbij het verwijst naar het standpunt van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over de verrichtte onderzoeken en de jurisprudentie van de Afdeling, zijn er geen aanwijzingen die een terughoudend beleid ten aanzien van de plaatsing van UMTS-masten rechtvaardigen.

12.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016 terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college het standpunt van de Gezondheidsraad in redelijkheid niet aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. In de uitspraak van 21 september 2016 heeft de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraken van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5664 en 14 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BG9796 overwogen dat, kort gezegd, zij in de overgelegde stukken en hetgeen bij de Afdeling is aangevoerd geen aanleiding ziet om tot het oordeel te komen dat het college in die zaak het voormelde standpunt van de Gezondheidsraad niet in redelijkheid aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. In de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3979, heeft de Afdeling nogmaals overwogen dat het college in die zaak het standpunt van de Gezondheidsraad in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. [appellant sub 3A] en [appellant sub 1A] hebben niet met stukken onderbouwd dat het college het standpunt van de Gezondheidsraad niet langer in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Het is de Afdeling ook anderszins niet gebleken dat het college dit niet heeft kunnen doen.

Het betoog faalt.

Overige hogerberoepsgronden

13.    Voor zover [appellant sub 3A] opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat het oprichten van de antennemast overigens in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, verwijst de Afdeling, aangezien [appellant sub 3A] volstaat met een verwijzing naar het rapport van Pouderoyen Compagnons, naar haar overwegingen over de in overweging 9 weergegeven hogerberoepsgrond.

14.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 1A] over de gestelde strijd met een goede ruimtelijke ordening en de vrees dat de realisering van de antennemast leidt tot een aanzienlijke waardedaling van zijn woning, overweegt de Afdeling dat dit betoog een herhaling is van het betoog dat in beroep is aangevoerd. De rechtbank is op dit betoog ingegaan. [appellant sub 1A] heeft niet aangevoerd dat en waarom het oordeel van de rechtbank niet juist is. Het betoog kan daarom niet leiden tot het ermee beoogde doel.

Conclusie

15.    De hoger beroepen van [appellant sub 2A], [appellant sub 4A] en [appellant sub 3A] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak in zaken nrs 17/5850, 17/5871, 18/2057 dient te worden bevestigd.

Het hoger beroep van [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D], [appellante sub 1E], [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G] is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1H] is gegrond. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 17/5875 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 11 juli 2017, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant sub 1H] ontvankelijk is verklaard, is vernietigd en de rechtbank het bezwaar van [appellant sub 1H] tegen het besluit van 30 november 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er bestaat geen aanleiding om alsnog inhoudelijk het beroep van [appellant sub 1H] te bespreken, aangezien hij tegen het besluit van 11 juli 2017 dezelfde gronden heeft aangevoerd als [appellant sub 1A] en deze hiervoor aan de orde zijn gekomen.

16.    Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1A] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld [appellant sub 1H] gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2018 in zaak nr. 17/5875, voor zover de rechtbank daarbij het beroep van [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D], [appellante sub 1E], [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] tegen het besluit van 11 juli 2017 van het college gegrond heeft verklaard, dat besluit heeft vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant sub 1H] ontvankelijk is verklaard en de rechtbank het bezwaar van [appellant sub 1H] tegen het besluit van 30 november 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard;

III.    verklaart het door [appellant sub 1H] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2018 in zaken nrs. 17/5850, 17/5871, 18/2057;

V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Goirle tot vergoeding van bij [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D], [appellante sub 1E], [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C, [appellant sub 1D], [appellante sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant G] en [appellant H] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Van der Beek    w.g. Pieters
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019

473.