Uitspraak 201907091/1/A1 en 201907091/2/A1


Volledige tekst

201907091/1/A1 en 201907091/2/A1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

Stichting Behoud Erfgoed Brunnepe, gevestigd te Kampen (hierna: de stichting),

appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) van 20 september 2019 in zaak nrs. 19/1505 en 19/1506 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Kampen.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2019 heeft het college aan Bouwadvies Coupe een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van twee appartementen in het pand aan de Beltweg 27 te Kampen.

Bij besluit van 29 juli 2019 heeft het college besloten op het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar en het besluit van 8 maart 2019 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering.

Bij uitspraak van 20 september 2019 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Bij deze brief heeft de stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2019, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door O. Clevering en O. Reiber-Sahin, zijn verschenen. Voorts is Bouwadvies Coupe, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.    Bouwadvies Coupe heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van twee appartementen in het pand. Het pand is een gemeentelijk monument. Een gemandateerd lid van de geïntegreerde welstands- en monumentencommissie (hierna: de monumentencommissie) heeft in een zogenoemd stempeladvies positief over het bouwplan geadviseerd. Vervolgens heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Naar aanleiding van het bezwaar van de stichting heeft het college de voltallige monumentencommissie op 17 april 2019 verzocht om een motivering van haar advies. De monumentencommissie heeft op 23 april 2019 een nader advies uitgebracht. Bij het besluit van 29 juli 2019 heeft het college het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in stand gelaten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het stempeladvies niet voldoet aan de Welstandsnota gemeente Kampen van 30 maart 2017 (hierna: de Welstandsnota) omdat het bouwplan niet door de voltallige monumentencommissie is beoordeeld en het advies niet is gemotiveerd. Dit is echter hersteld met het nadere advies van 23 april 2019. Er bestaat volgens de rechtbank geen grond voor het oordeel dat dit advies naar inhoud of totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel over het bouwplan ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de stichting geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd en dat zij haar stelling dat ook het nadere advies niet daadwerkelijk door de voltallige monumentencommissie is uitgebracht, dan wel dat de leden zich niet vrij zouden hebben gevoeld om af te wijken van het stempeladvies, niet heeft onderbouwd.

De stichting kan zich hiermee niet verenigen.

3.    De stichting betoogt daarnaast dat nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de totstandkoming van het nadere advies van 23 april 2019 en dat de rechtbank daarom niet onmiddellijk uitspraak kon doen in de hoofdzaak.

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS3217), kan met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het gaat er daarbij om of de informatie die schriftelijk en ter zitting is verkregen van dien aard is dat mag worden aangenomen dat het verrichten van nader onderzoek in dat opzicht geen relevante nieuwe gegevens zou opleveren. Daarbij mag van partijen, die in de uitnodiging voor de zitting uitdrukkelijk op deze bevoegdheid moeten zijn gewezen - aan welk voorschrift hier is voldaan - worden verwacht dat zij zich hebben voorbereid op eventuele afdoening van de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank op basis van de ter beschikking staande gegevens en het resultaat van het ter zitting gehouden onderzoek geen uitspraak heeft kunnen doen in de hoofdzaak.

Het betoog faalt.

4.    Over de advisering van de monumentencommissie, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voorop moet worden gesteld dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, uit het nadere advies van 23 april 2019 blijkt dat het bouwplan is getoetst aan de relevante onderdelen van Welstandsnota. In het nadere advies is gemotiveerd dat het bouwplan volgens de monumentencommissie de monumentale waarden van het pand respecteert en niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

De stichting heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de beoordeling van de monumentencommissie, maar betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het nadere advies niet op de juiste wijze tot stand is gekomen en het college daarom een second opinion aan een deskundige had moeten vragen.

4.1.    De voorzieningenrechter volgt de stichting niet in haar betoog dat het nadere advies onmogelijk tot stand kan zijn gekomen als resultaat van beraad van de voltallige monumentencommissie. Het enkele feit dat het nadere advies binnen een week na het verzoek van het college is uitgebracht, geeft onvoldoende aanleiding om aannemelijk te achten dat het advies niet op de in de Welstandsnota voorgeschreven wijze tot stand is gekomen. Dat, zoals de stichting stelt, de leden van de monumentencommissie zich niet vrij zouden hebben gevoeld om af te wijken van het stempeladvies, is niet onderbouwd.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat het nadere advies naar de inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel over het bouwplan ten grondslag heeft mogen leggen. Voor het vragen van een second opinion, zoals gewenst door de stichting, bestond voor het college geen aanleiding. Het is aan de stichting om, indien zij het nadere advies op inhoudelijke gronden wenst te bestrijden, een advies van een deskundig te achten persoon of instantie te overleggen, dan wel om gemotiveerd aan te voeren dat het nadere advies in strijd is met de volgens de Welstandsnota geldende criteria. Dat heeft zij niet gedaan.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Van der Zijpp
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2019

262-912.