Uitspraak 201806591/1/A1


Volledige tekst

201806591/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juni 2018 in zaken nrs. 17/4797 en 17/4937 in het geding tussen onder meer:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan het Leger des Heils voor het bouwen van een gezondheidszorggebouw op het perceel Oudwijkerveldstraat 120-124 te Utrecht (hierna: het perceel).

Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het Leger des Heils heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft, desgevraagd, nadere stukken ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Padmos, zijn verschenen. Voorts is verschenen het Leger des Heils, vertegenwoordigd door [gemachtigde B].

Overwegingen

1.    Op 22 december 2016 heeft het Leger des Heils een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een gezondheidszorggebouw op het perceel.

Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend, omdat volgens hem het bouwen van het gezondheidszorggebouw en het gebruiken van het perceel ten behoeve van het gezondheidszorggebouw in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. [appellant] woont op het naast het perceel gelegen perceel en kan zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan is dat het voorziene gezondheidszorggebouw in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. [appellant] wijst erop dat het verblijf van cliënten in het gezondheidszorggebouw is te beschouwen als wonen, wat ter plaatse niet is toegestaan. [appellant] wijst op een uitspraak van de Raad van State van 12 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7418, waaruit dat volgens hem blijkt.

2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wilhelminapark, Buiten-Wittevrouwen" rust op het perceel onder meer de bestemming "Maatschappelijk-1".

Artikel 16.1 van de planregels van het bestemmingsplan luidt:

"De voor Maatschappelijk -1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen;

b. ter plaatse van aanduiding 'wonen' tevens voor wonen;

c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' tevens culturele voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;

d. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen."

Artikel 1.50 van de planregels luidt:

"maatschappelijke voorzieningen: voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren."

2.2.    In het bestemmingsplan is aan het perceel niet de nadere aanduiding "wonen" toegekend, zodat dat gebruik van de gronden voor wonen niet is toegestaan ingevolge artikel 16.1, aanhef en onder b, van de planregels. Dit neemt niet weg dat onder de term maatschappelijke voorzieningen, zoals omschreven in artikel 1.50 van de planregels, gelet op de aard van de voorzieningen, mede aan het ingevolge de maatschappelijke bestemming toegestane gebruik verbonden huisvesting kan worden begrepen. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1389).

Op het aanvraagformulier, dat onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning, heeft het Legers des Heils op de vraag waar het gezondheidszorggebouw voor zal worden gebruikt, niet aangekruist dat het gebouw gebruikt zal gaan worden voor "wonen", maar wel aangekruist dat het gebouw gebruikt zal gaan worden voor "overige gebruiksfuncties". Het gezondheidszorggebouw is bedoeld voor de opvang van cliënten van het Leger des Heils. In totaal wordt voorzien in 39 individuele ruimtes, ‘woonslaapkamer’ genoemd. Deze woonslaapkamers hebben een oppervlakte die varieert van ongeveer 12 m2 tot ongeveer 17 m2. Iedere woonslaapkamer heeft een badkamer. Voorts zijn in de woonslaapkamers keukenblokken voorzien. Daarnaast wordt een woonkamer met een centrale keuken gerealiseerd voor 45 personen, komen er twee kantoorruimtes, een spreekkamer, een multifunctionele ruimte en een wasmachineruimte, zo blijkt uit de bouwtekeningen.

Ter zitting van de Afdeling heeft het Legers des Heils toegelicht dat cliënten tijdelijk verblijven in het gezondheidszorggebouw. Het gaat om cliënten die niet zelfstandig kunnen wonen en een traject van ongeveer een half jaar aangeboden krijgen waarin ze worden geholpen om stapsgewijs zelfstandig te worden. Tijdens deze trajecten krijgt iedere cliënt een persoonlijk begeleider en wordt voor elke cliënt een persoonlijk plan opgesteld. Na het verblijf in het gezondheidszorggebouw gaan de cliënten naar een andere locatie waar ze zelfstandig of nog met begeleiding zullen verblijven. Ook heeft het Leger des Heils toegelicht dat 24 uur per dag begeleiding aanwezig is in het pand. Deze begeleiding bestaat ’s nachts uit twee personen en overdag uit vijf personen. Over de verwijzing van [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7418, overweegt de Afdeling dat in die uitspraak is overwogen dat geen 24-uurs begeleiding plaatsvond, zodat alleen al daarom die uitspraak een andere situatie betrof. Daarbij komt dat in die uitspraak, anders dan in de voorliggende zaak, de bestemming "Woondoeleinden" aan het aan de orde zijnde perceel was toegekend.

De Afdeling stelt vast dat, gelet op wat hiervoor staat, het verblijf van de cliënten in het gezondheidszorggebouw sterk verweven is met de zorg die hen wordt geboden. Er kan geen duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen het verblijf van de cliënten en de aan hen geleverde zorg. De huisvesting van de cliënten op het perceel is dan ook niet aan te merken als met artikel 16.1 van de planregels strijdige bewoning. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het gebruik van het pand op het perceel past binnen de op het perceel rustende bestemming "Maatschappelijk-1".

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019

163-866.