Uitspraak 201806924/1/A3


Volledige tekst

201806924/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, gevestigd te 's-Graveland, gemeente Wijdemeren,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 juli 2018 in zaak nr. 17/5206 in het geding tussen:

Natuurmonumenten

en

de Kamer voor de Binnenvisserij.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2017 heeft de Kamer de huurovereenkomst van visrecht tussen Natuurmonumenten en de Algemene Bond van Binnenvissers in Noordwest-Overijssel verlengd met zes jaar.

Bij besluit van 7 november 2017 heeft de Kamer het door Natuurmonumenten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juli 2018 heeft de rechtbank het door Natuurmonumenten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Natuurmonumenten hoger beroep ingesteld.

De Bond heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een door hem als incidenteel hogerberoepschrift aangeduid stuk ingediend.

De Kamer heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Natuurmonumenten heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2019, waar Natuurmonumenten, vertegenwoordigd door mr. W.E.M. Klostermann, advocaat te Zwolle, vergezeld door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], de Kamer, vertegenwoordigd door [gemachtigde D], en de Bond, vertegenwoordigd door [gemachtigde E] en [gemachtigde F], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 26 juni 2017 heeft de Kamer de huurovereenkomst voor het volledig visrecht in natuurgebied De Wieden tussen Natuurmonumenten en de Bond, op verzoek van de Bond, verlengd met zes jaar, van 30 mei 2017 tot en met 29 mei 2023. Natuurmonumenten is eigenaar van een deel van De Wieden en wilde de overeenkomst niet verlengen. Zij wil de visserij op paling beëindigen omdat de aal een zeer ernstig bedreigde diersoort is.

Regelgeving

2.    Artikel 33 van de Visserijwet 1963 (hierna: de Visserijwet) luidt:

"1 Een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht, voor zover aangegaan voor een periode van zes jaren, wordt van rechtswege verlengd voor een gelijke periode, tenzij:

a. de verhuurder uiterlijk acht maanden voor het eind van de lopende overeenkomst aan de huurder een nieuwe overeenkomst van huur en verhuur van visrecht heeft aangeboden of aan hem schriftelijk te kennen heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht niet te willen voortzetten, of

b. de huurder, indien door de verhuurder geen toepassing is gegeven aan onderdeel a, voor het einde van de lopende overeenkomst aan de verhuurder schriftelijk te kennen heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht niet te willen voortzetten.

2 Tenzij de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht is aangegaan voor een jaar of een periode korter dan een jaar, kan de huurder de Kamer verzoeken de lopende overeenkomst te verlengen:

[…]

b. indien de verhuurder hem te kennen heeft gegeven de overeenkomst niet te willen voortzetten, of

[…].

Dit verzoek wordt ten minste een half jaar vóór het einde van de lopende overeenkomst gedaan.

[…]

4 De Kamer beslist naar billijkheid, evenwel met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

5 De Kamer wijst het verzoek in ieder geval af indien de verhuurder de overeenkomst niet wil voortzetten wegens de omstandigheid dat de huurder voor het einde van de lopende overeenkomst de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of zal bereiken.

6 Indien een doelmatige bevissing van het water, waarop de overeenkomst betrekking heeft dan wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort, door de toewijzing van het verzoek zou worden belemmerd, wijst de Kamer het verzoek af dan wel beperkt zij de verlenging tot een gedeelte van het visrecht.

[…]

7 Indien en voor zover de Kamer het verzoek toewijst, stelt zij de duur vast voor welke de verlenging zal gelden en welke ten hoogste zes jaren zal bedragen."

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de visstanden - in het bijzonder de aalvisstand - in De Wieden in de afgelopen huurperiode in betekenende mate zijn gewijzigd. Natuurmonumenten is er niet in geslaagd met gegevens te komen waaruit volgt dat de visstand in het gebied onaanvaardbaar wordt aangetast door verlenging van de overeenkomst en dat doelmatige bevissing in dat water wordt belemmerd. Volgens de rechtbank heeft de Kamer geen onderzoek hoeven doen naar de visstand in De Wieden en heeft zij het verlengingsverzoek niet om doelmatigheidsredenen hoeven afwijzen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de Kamer de juiste belangen tegen elkaar heeft afgewogen en de billijkheidstoets in redelijkheid in het voordeel van de Bond heeft mogen laten uitvallen. De inbreuk die de verlenging van de huurovereenkomst maakt op het eigendomsrecht van Natuurmonumenten als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol bij het EVRM), is volgens de rechtbank gerechtvaardigd. Tot slot volgt de rechtbank Natuurmonumenten niet in haar betoog dat de Kamer in strijd handelt met het doel van de verlengingsbevoegdheid.

Beoordeling gronden

4.    Natuurmonumenten betoogt dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2264), heeft geoordeeld dat het bij het criterium van de doelmatige bevissing slechts gaat om de vraag of de visstand in het betreffende gebied op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Volgens Natuurmonumenten kan dat criterium in dit geval niet worden toegepast omdat de aal een zeer ernstig bedreigde diersoort is en een wereldwijd leefgebied heeft. De aal groeit immers in Europees zoetwater, maar moet om te paaien door de Atlantische Oceaan terug naar de ‘geboorteplaats’, de Sargassozee, voor de kust van Amerika, waar het paaien zich op grote diepte afspeelt. De jonge larven gaan van daaruit weer door de oceaan naar het Europese zoetwater, waar zij als zeer jonge aal, oftewel ‘glasaal’, aankomen en verder groeien. De rechtbank heeft dan ook niet onderkend dat het niet gaat om een aalvisstand die van nature in het gebied aanwezig is, maar vooral om door de Bond in De Wieden uitgezette dieren, waarvan de vangst uit de zee als glasaal tot verdere ondermijning van de soort leidt. Ook heeft de rechtbank miskend dat in de geschetste context, en gezien de specifieke kenmerken van het leefgebied van de glasaal, niet de plaatselijke omstandigheden in De Wieden bepalend zijn, maar het gehele leefgebied waarin de aal leeft, omdat dit aan te merken is als één samenhangend complex. Daarbij wijst Natuurmonumenten erop dat artikel 33, zesde lid, van de Visserijwet mede bescherming beoogt te bieden aan een 'complex van wateren’. Dat complex is het beschreven ecosysteem. De Wieden kunnen worden geacht daartoe te behoren, doordat de uit het leefgebied gevangen glasaal daar wordt uitgezet. Vaststaat dat bevissing van aal in het complex de stand ernstig aantast. Natuurmonumenten bestrijdt voorts dat het begrip ‘doelmatige visserij’ zo eng moet worden uitgelegd dat het vangen van grote hoeveelheden glasaal uit het kustwater van Frankrijk, het transporteren naar De Wieden - met grote sterfte tijdens dit proces - om die glasaal vervolgens op te kweken in ‘een badkuip’ als het gebied De Wieden, aan te merken is als ‘doelmatige visserij’ in de zin van de wet. In een nadere productie van 9 januari 2019 licht Natuurmonumenten voorts toe waarom volgens haar geen sprake is van doelmatige aalvisserij in De Wieden.

4.1.    Gelet op artikel 33, zesde lid, van de Visserijwet kan de Kamer het verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur van een huurovereenkomst afwijzen, indien de huurovereenkomst geen basis meer vormt voor een, uit visserijkundig oogpunt, verantwoord gebruik van het viswater dan wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort (Kamerstukken II 1961/62, 6560, nr. 3, blz. 14). Dit betekent dat de Kamer het verzoek afwijst, indien door de voortzetting van de bevissing de visstand in het gebied onaanvaardbaar zou worden aangetast. De plaatselijke omstandigheden ten aanzien van de visstand en de visserij zijn hierbij bepalend. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken II 1961/62, 6560, nr. 3, blz. 14, herbevestigd in Kamerstukken II 1989/90, 21 436, nr. 3, blz. 9) is de invulling van het begrip "doelmatige bevissing" aan de Kamer overgelaten. De Kamer beschikt derhalve over beoordelingsruimte. Anders dan Natuurmonumenten betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat voormeld criterium in dit geval niet kan worden toegepast omdat de aal een zeer ernstig bedreigde diersoort is en een wereldwijd leefgebied heeft. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aan Natuurmonumenten is om aannemelijk te maken dat de visserij in De Wieden zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de visstand.

4.2.    In het besluit van 26 juni 2017 heeft de Kamer zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen, dat de doelmatigheid in het gedrang zal komen, indien de visserij in de bedoelde wateren wordt voortgezet op de wijze waarop die in de afgelopen huurperiode is geschied. In het besluit van 7 november 2017 heeft de Kamer daaraan toegevoegd dat hetgeen Natuurmonumenten heeft aangedragen over de bedreigde status van de aal, betrekking heeft op de bedreiging van de aalstand in algemene zin en niet op de bedreiging daarvan in dit gebied. Voorts heeft de Bond gemotiveerd betwist dat de beoogde bevissing een negatieve invloed heeft op, dan wel een acuut gevaar is voor de (aal)visstand in het onderhavige gebied.

In haar schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep heeft de Kamer toegelicht dat niet in geschil is dat de aal internationaal gezien een bedreigde status heeft. Om herstel van de aalpopulatie mogelijk te maken schrijft de Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal (P 2007, L 248) voor dat de lidstaten van de Europese Unie een nationaal beheerplan voor aal opstellen. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een nationaal aalbeheerplan opgesteld dat in 2009 door de Europese Commissie is goedgekeurd. In het Nederlandse aalherstelplan is een aantal maatregelen opgenomen teneinde op de lange termijn een uittrek van 5.200 ton schieraal per jaar te realiseren. Een van de maatregelen om op termijn het streefbeeld te halen, is een algeheel verbod op aalvisserij in de maanden september, oktober en november. Een van de effecten op het vangstverbod is dat schieraal afkomstig van onder meer de rivieren uittrek naar zee zal opleveren.

4.3.    Eerst in hoger beroep heeft Natuurmonumenten, met de productie van 9 januari 2019, toegelicht waarom volgens haar geen sprake is van doelmatige aalvisserij in De Wieden. De aanwezigheid en daarmee de exploitatie van paling in De Wieden is afhankelijk van de uitzet van glasaal die elders in Europa is gevangen. De toets van doelmatigheid kan daarmee niet losstaan van de internationale context van deze soort. Volgens de stand van de wetenschap is de internationale status van de paling dusdanig kritisch dat van een doelmatige visserij geen sprake kan zijn. Daarbij heeft Natuurmonumenten onder meer verwezen naar een evaluatie van het aalbeheerplan. Voorts betoogt Natuurmonumenten dat de door de Bond voorgestelde quotering leidt tot een berekende totale uittrek van 3.000 kg. Het beheerdoel van de Bond staat daarmee ver weg van de Nederlandse opgave om bij te dragen aan het noodzakelijke herstel van de populatie. Natuurmonumenten beschouwt dit niet als een doelmatige vorm van visserij, maar als een vorm van overbevissen.

4.4.    De Afdeling stelt voorop dat het nationaal aalbeheerplan, met uitzondering van een periode van drie maanden, het vissen op aal niet verbiedt. Uit de evaluatie van dat aalbeheerplan volgt inderdaad, zoals Natuurmonumenten betoogt, dat de uittrek van schieraal veel lager blijft dan de Europese doelstelling. De biomassa aal in de rijkswateren blijkt evenwel in de periode 2014-2016 te zijn gestegen. Deze toename is bijna volledig toe te wijzen aan een toename in de Benedenrivieren, waar De Wieden overigens niet toe behoort. De grootste biomassa aal zit in kleinere wateren zoals sloten, plassen, kleinere rivieren en kanalen, de zogenaamde regionale wateren. De totale biomassa van aal in Nederland blijkt de laatste jaren dus stabiel of iets gestegen. Ook is sinds de introductie van het Nederlandse aalbeheerplan in 2009 de sterfte veroorzaakt door menselijk handelen sterk gedaald. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de aalvisstand in De Wieden in de afgelopen huurperiode in betekenende mate is gewijzigd. De Kamer heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat voortzetting van de bevissing de visstand in het gebied onaanvaardbaar zal aantasten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de huurovereenkomst waarvan de Bond om verlenging heeft verzocht, bijzondere voorwaarden zijn overeengekomen vanwege de slechte stand van de aal en het feit dat er sprake is van een beschermd natuurgebied. Zo is in bijzondere voorwaarde 1j uitdrukkelijk bepaald dat de Bond gelden dient te reserveren om uitzet van glasaal en pootaal mogelijk te maken en deze ook daadwerkelijk uitzet. Deze voorzieningen zijn opgenomen om de aalvisstand te verbeteren. Natuurmonumenten heeft wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt, dat door de wijze waarop de Bond glasaal vangt en in De Wieden uitzet een enorme sterfte optreedt.

4.5.    Het betoog faalt.

5.    Verder betoogt Natuurmonumenten, aangevuld in haar nadere stuk, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Kamer de juiste belangen tegen elkaar heeft afgewogen en de billijkheidstoets in redelijkheid in het voordeel van de Bond heeft mogen laten uitvallen. Daartoe voert Natuurmonumenten aan dat de rechtbank niet heeft meegewogen dat de aal al jaren op de IUCN rode lijst staat als ernstig bedreigd; dat het opvissen van glasaal om deze uit te zetten in De Wieden gepaard gaat met een grote mate van sterfte en dus de levensvatbaarheid van de soort verder ondermijnt; dat De Wieden een natuurgebied is; dat Natuurmonumenten een natuurbeschermingsorganisatie is, die het gerechtvaardigde statutaire doel heeft om natuur zoveel mogelijk te beschermen; en dat daarmee onverenigbaar is dat Natuurmonumenten gehouden is en gehouden blijft om haar natuurgebied duurzaam ter beschikking te stellen als kweekvijver voor in het wild gevangen glasaal, die opgevist wordt met grote sterfte en waarvan de volwassen exemplaren in De Wieden ook weer opgevist zullen worden voor de consumptie. Bovendien heeft de Bond het door haar gestelde economische belang niet onderbouwd. Voorts is de rechtbank ten onrechte meegegaan met de stelling van de Bond dat Natuurmonumenten door te verhuren de zeggenschap over haar eigendommen bewust heeft beperkt. Volgens Natuurmonumenten heeft de rechtbank ook ten onrechte niet willen meewegen dat de Bond zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen, omdat het hier niet gaat om een belang dat de Visserijwet beoogt te beschermen. Juist bij een verlengingsbeslissing ligt het voor de hand dat het gedrag van de huurder over de afgelopen periode wordt betrokken in de billijkheidsafweging, aldus Natuurmonumenten.

5.1.    De Kamer diende ingevolge artikel 33, vierde lid, van de Visserijwet naar billijkheid en met inachtneming van het vijfde tot en met zevende lid van dat artikel te beslissen op het verzoek van de Bond om verlenging van de overeenkomst.

5.2.    De Kamer heeft bij de beoordeling van de billijkheid van de verlenging het volgende in aanmerking genomen. Het economische belang van de Bond en zijn leden is evident. De beroepsvissers zijn voor hun inkomsten (mede) afhankelijk van de aalvisserij. Het wegvallen van deze inkomsten betekent ook dat de Bond geen bestaansrecht meer heeft. Natuurmonumenten daarentegen heeft belang bij beëindiging van de overeenkomst vanwege de mondiaal slechte situatie van de paling en het niet tegen haar zin te moeten blijven meewerken aan het vissen op deze ernstig bedreigde diersoort in De Wieden. Natuurmonumenten heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat, gelet op de (aal)visstand, de visserij in het viswater door de Bond niet kan worden voortgezet op de wijze waarop die in de afgelopen huurperiode is geschied.

In haar verweerschrift bij de rechtbank, ter zitting aldaar en in de schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep voegt de Kamer hier nog aan toe dat het belang van de Bond erin is gelegen dat men in het boezemgebied van het voormalig waterschap Vollenhove de aal- en schubvisvisrechten huurt en belang heeft bij voortzetting van de onderhavige overeenkomst omdat de daarin opgenomen viswateren onderdeel vormen van dit boezemgebied, waarmee de sterke positie van de Bond in dit gebied behouden kan blijven en men een evenwichtig visserijbeleid en een gezonde visstand kan blijven nastreven. De Bond heeft als enige organisatie in het gebied geïnvesteerd en glasaal uitgezet. Voorts stelt de Kamer dat Natuurmonumenten geruime tijd nadat zij stelt het besluit te hebben genomen om de visserij op paling te beëindigen, nog een aantal nieuwe huurovereenkomsten voor aalvisrecht heeft gesloten en tevens in 2017 een aantal huurovereenkomsten voor aalvisrecht van rechtswege is verlengd, omdat Natuurmonumenten in die gevallen niet tot het beëindigen van de huurovereenkomsten vanwege de mondiaal slechte situatie van de paling heeft besloten.

5.3.    Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Kamer alle relevante belangen heeft betrokken bij de besluitvorming. Bij de belangenafweging heeft de Kamer terecht in aanmerking genomen dat, zoals volgt uit 4.4., geen grond bestaat voor het oordeel dat voortzetting van de bevissing de visstand in het gebied onaanvaardbaar zal aantasten. Met de rechtbank en de Kamer is de Afdeling van oordeel dat Natuurmonumenten haar standpunt dat de Bond De Wieden gebruikt op een wijze die het voortbestaan van aal nog verder onder druk zet, onvoldoende met argumenten heeft toegelicht, zodat hiermee geen rekening hoeft te worden gehouden. Het uitzetten van glasaal in het gebied maakt dat niet anders. Ter zitting heeft de Bond gesteld dat de vissen anders waren terechtgekomen in kwekerijen, waar zij voor consumptie worden opgekweekt. De Bond draagt door het uitzetten van glas- dan wel pootaal juist bij aan opgroeimogelijkheden voor extra hoeveelheden jonge aal, die anders niet of nauwelijks het als opgroeigebied geschikte gebied De Wieden had kunnen bereiken. Bovendien zullen de geslachtsrijpe alen weer in het open water worden uitgezet om zich in de Sargassozee te kunnen vermenigvuldigen. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het uiteindelijk aan de burgerlijke rechter is te oordelen over een geschil over de uitleg van de huurovereenkomst. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de Kamer deugdelijk heeft gemotiveerd dat het billijk is om de overeenkomst tussen Natuurmonumenten en de Bond voor de verzochte periode van zes jaar te verlengen.

5.4.    Het betoog faalt.

6.    Tot slot betoogt Natuurmonumenten dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inbreuk die de verlenging van de huurovereenkomst maakt op het eigendomsrecht van Natuurmonumenten als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM gerechtvaardigd is. Daartoe voert Natuurmonumenten aan dat de wijze waarop de rechtbank de doelmatige bevissing uitlegt, haar tot in de eeuwigheid blijft dwingen om mee te werken aan aantasting van de aal, door te faciliteren dat uit zeewater geviste glasaal in De Wieden wordt uitgezet. Daardoor is geen sprake van een "fair balance" tussen het belang van de Bond en het belang van Natuurmonumenten om als natuurbeschermingsorganisatie gevrijwaard te blijven van de verplichting om verdere aantasting van een "rode lijst soort" te faciliteren. Natuurmonumenten heeft met de uitspraak van de rechtbank geen enkel zicht op beëindiging van de aalvisserij in De Wieden. Dat een verlengingsverzoek niet wordt toegewezen indien Natuurmonumenten aannemelijk maakt dat het verlengen van de huurovereenkomst onbillijk is, wordt door de rechtbank zelf teniet gedaan door te overwegen dat de toepassing daarvan wordt beperkt tot de belangen die de Visserijwet beoogt te beschermen. Voorts wijst Natuurmonumenten op de strekking van de verlengingsvoorziening, zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis.

6.1.    Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM luidt: "Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren."

6.2.    Het verlengen van de huurovereenkomst voor het volledig visrecht in natuurgebied De Wieden op grond van de Visserijwet betreft niet de ontneming van eigendom. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM laat voorts onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Een belangrijke doelstelling van de Visserijwet is het bevorderen van een doelmatige bevissing van de viswateren. Daarvan is sprake als een water zodanig bevist wordt, dat de visstand niet wordt weggenomen, maar ook anderzijds ervoor wordt gewaakt dat geen overmatige visstand ontstaat. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het verlengen van de huurovereenkomst een inmenging vormt in het door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM gewaarborgde recht op het ongestoord genot van dat eigendom. Het gaat daarbij om regulering van eigendom als bedoeld in de derde volzin van die bepaling. Deze inmenging dient proportioneel te zijn. Er dient een "fair balance" te bestaan tussen de eisen van het algemene belang en de bescherming van de fundamentele rechten van Natuurmonumenten. Natuurmonumenten heeft eerder zelf ervoor gekozen haar visrechten bij overeenkomst aan de Bond te verhuren. Bij het aangaan van die overeenkomst wist, althans behoorde zij te weten dat de Bond op grond van artikel 33 van de Visserijwet de Kamer kon verzoeken de overeenkomst te verlengen indien zij te kennen zou geven de overeenkomst niet te willen voortzetten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze verlengingsbevoegdheid eenduidig is geregeld in artikel 33, tweede lid, van de Visserijwet en dat een betrokkene de mogelijkheid heeft om tegen een dergelijk verlengingsbesluit rechtsmiddelen aan te wenden. Zo wordt een verlengingsverzoek niet toegewezen indien Natuurmonumenten aannemelijk maakt dat het verlengen van de huurovereenkomst niet meer bijdraagt aan de doelmatige bevissing. In 4.4. is reeds geoordeeld dat daarvan in dit geval geen sprake is. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat Natuurmonumenten wordt gedwongen voortdurend mee te werken aan aantasting van de aal, door te faciliteren dat uit zeewater geviste glasaal in De Wieden wordt uitgezet. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Kamer het algemeen belang van regulering van de binnenvisserij en het beheer van de visstand heeft mogen laten prevaleren boven het belang van Natuurmonumenten bij het ongestoord genot van haar eigendom. De rechtbank heeft derhalve terecht geconcludeerd dat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM niet is geschonden.

6.3.    Het betoog faalt.

Geen incidenteel hoger beroep

7.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2454), is voor het antwoord op de vraag of een stuk als incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt, niet beslissend dat uitdrukkelijk gesteld is dat incidenteel hoger beroep wordt ingesteld. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 23 en 24) is met het bieden van de mogelijkheid van het instellen van incidenteel hoger beroep beoogd een partij de bevoegdheid te geven om naar aanleiding van het principaal hoger beroep van een wederpartij alsnog ook zelf in hoger beroep te komen. Het incidenteel hoger beroep dient daarom gronden te bevatten die gericht zijn tegen de rechtbankuitspraak.

De Bond heeft in het door hem als incidenteel hogerberoepschrift aangeduide stuk geen gronden aangevoerd die zich richten tegen de rechtbankuitspraak, maar uitsluitend aangevoerd dat sprake is van onbehoorlijk bestuur van Natuurmonumenten. Dit stuk is dus geen incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb.

Conclusie

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.

w.g. Borman    w.g. Van Deventer-Lustberg
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

587.