Uitspraak 201300495/1/A3


Volledige tekst

201300495/1/A3.
Datum uitspraak: 25 juni 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Visserijbedrijf v/h Fa. [appellante] en Zn. B.V., gevestigd te Hardinxveld-Giessendam (hierna: de vennootschap),
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 november 2012 in zaak nr. 12/361 in het geding tussen:

de vennootschap

en

de Kamer voor de Binnenvisserij.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2011 heeft de Kamer het verzoek van Hengelsportvereniging ‘De Reiger’ (hierna: de HSV) tot verlenging van de geldigheidsduur van de tussen de vennootschap en de HSV gesloten huurovereenkomst met nr. H 99/134 (hierna: de huurovereenkomst) ingewilligd, de geldigheidsduur van de huurovereenkomst verlengd tot 30 april 2017 en daaraan een voorschrift verbonden.

Bij besluit van 2 december 2011 heeft de Kamer het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de geldigheidsduur van de huurovereenkomst verlengd tot 30 april 2017 en daaraan een gewijzigd voorschrift verbonden.

Bij uitspraak van 27 november 2012 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.

De Kamer heeft een verweerschrift ingediend.

De vennootschap heeft nadere stukken ingediend.

De HSV is met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen en heeft een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2014, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [appellante] en bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en de Kamer, vertegenwoordigd door J.S. Poelsma, zijn verschenen. Voorts is de HSV, vertegenwoordigd door M.G.M.J. Huiveneers en bijgestaan door mr. F.J. Boonstra, juridisch medewerker bij Sportvisserij Nederland, ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Visserijwet 1963 (hierna: de Visserijwet) wordt verstaan onder de rechthebbende op het visrecht: de gerechtigde tot vissen uit welken hoofde ook, behalve de houder van een schriftelijke toestemming, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of van een schriftelijke toestemming als bedoeld in artikel 21, tweede lid.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, is het, behoudens indien het betreft het uitzetten van vis, verboden in een binnenwater, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder d, te vissen voor zover een ander rechthebbende is op het visrecht van dat water.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, geldt het verbod in het eerste lid niet voor hem, die voorzien is van een schriftelijke toestemming van de rechthebbende, geldende voor de visserij, welke wordt uitgeoefend.

Ingevolge artikel 25, eerste lid, moet elke overeenkomst van huur en verhuur van visrecht van enig water, zomede elke overeenkomst tot wijziging of aanvulling van zodanige overeenkomst schriftelijk worden aangegaan.

Ingevolge artikel 26, eerste lid, behoeven overeenkomsten als bedoeld in het vorige artikel de goedkeuring van de Kamer.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, keurt de Kamer de overeenkomst van huur en verhuur van visrecht goed, tenzij een doelmatig bevissen van het water, waarop de overeenkomst betrekking heeft, dan wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort, door de overeenkomst zou worden belemmerd.

Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht, voor zover aangegaan voor een periode van zes jaren, van rechtswege verlengd voor een gelijke periode, tenzij de verhuurder uiterlijk acht maanden voor het eind van de lopende overeenkomst aan de huurder schriftelijk te kennen heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht niet te willen voortzetten.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, kan de huurder, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht is aangegaan voor een jaar of een periode korter dan een jaar, de Kamer verzoeken de lopende overeenkomst te verlengen indien de verhuurder hem te kennen heeft gegeven de overeenkomst niet te willen voortzetten.

Ingevolge het vierde lid beslist de Kamer naar billijkheid, evenwel met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

Ingevolge het zesde lid wijst de Kamer het verzoek af dan wel beperkt zij de verlenging tot een gedeelte van het visrecht indien een doelmatige bevissing van het water, waarop de overeenkomst betrekking heeft dan wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort, door de toewijzing van het verzoek zou worden belemmerd.

Ingevolge het zevende lid stelt de Kamer, indien en voor zover zij het verzoek toewijst, de duur vast voor welke de verlenging zal gelden en welke ten hoogste zes jaren zal bedragen.

Ingevolge het tiende lid kan de Kamer, indien zij het verzoek geheel of onder beperkingen toewijst, de overeenkomst wijzigen of aan haar besluit voorschriften verbinden ter verzekering van de belangen van de verhuurder of van de bij de uitoefening van het visrecht betrokken visserijbelangen van derden.

2. De vennootschap en de HSV hebben de huurovereenkomst gesloten op 14 juli 1998 voor de periode van zes jaar, ingaande op 1 januari 1998 en eindigend op 31 december 2003. Op 8 februari 2000 heeft de Kamer de huurovereenkomst goedgekeurd. De geldigheidsduur is van rechtswege verlengd tot en met 31 december 2009. Bij brief van 21 januari 2009 heeft de vennootschap de HSV meegedeeld de huurovereenkomst niet te willen voortzetten. Bij brief van 19 juni 2009 heeft de HSV de Kamer verzocht de geldigheidsduur van de huurovereenkomst te verlengen. Bij besluit van 20 november 2009, dat is gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2010, is de geldigheidsduur van de huurovereenkomst verlengd tot en met 30 april 2011. Bij brief van 16 augustus 2010 heeft de vennootschap de HSV meegedeeld de huurovereenkomst niet te willen voortzetten. Bij brief van 25 oktober 2010 heeft de HSV de Kamer verzocht de geldigheidsduur van de huurovereenkomst te verlengen.

Blijkens de huurovereenkomst heeft de vennootschap als eigenaar van het heerlijk visrecht van de heerlijkheid Vianen aan de HSV het recht verhuurd voor ten hoogste twee hengels op de Lek, gelegen binnen de heerlijkheid Vianen.

3. Aan het besluit van 2 december 2011 heeft de Kamer ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst het schubvisvisrecht betreft, uit te oefenen met ten hoogste twee hengels. Voorts bestaat volgens de Kamer geen aanleiding te veronderstellen dat een verlenging van de geldigheidsduur van de huurovereenkomst een doelmatige bevissing van het desbetreffende water belemmert, indien de visserij in dit water wordt voortgezet op de wijze waarop die in de afgelopen huurperiode is geschied. De Kamer heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat aan het belang van de HSV om de huurovereenkomst voort te zetten meer gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van de vennootschap om de overeenkomst te beëindigen. Wel heeft de Kamer, gelet op de economische en visserijkundige belangen van de vennootschap, aanleiding gezien om aan de verlenging van de geldigheidsduur van de huurovereenkomst een voorschrift te verbinden. Volgens dit voorschrift behoudt de vennootschap het recht om op snoekbaars te vissen en aldus haar opbrengsten te vergroten. De HSV blijft gerechtigd het water in te brengen in de Landelijke en Federatieve Lijst van Viswateren. Voor alle sportvissers die gerechtigd zijn in het water te vissen geldt een algeheel meeneemverbod van snoekbaars. Dit meeneemverbod wordt geacht te zijn ingetrokken op het moment dat de Staat der Nederlanden het vangstverbod voor aal en wolhandkrab intrekt. In dat geval kan binnen de Visstandbeheercommissie een meeneemlimiet voor snoekbaars worden vastgesteld.

4. De vennootschap betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Kamer niet bevoegd is te treden in de uitleg van de huurovereenkomst en uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is om van een geschil over de uitleg van de huurovereenkomst kennis te nemen. Voorts is de rechtbank door te oordelen dat de huurovereenkomst ziet op het schubvisvisrecht, de Kamer ten onrechte gevolgd in een onjuiste uitleg van de huurovereenkomst. Volgens de vennootschap is aan de HSV het recht verhuurd om met twee hengels te vissen op alle vissoorten en heeft zij het recht behouden om met beroepsvistuig op alle vissoorten te vissen. Zij is dit na het sluiten van de huurovereenkomst ook blijven doen, aldus de vennootschap. De vennootschap betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Kamer zich had moeten beperken tot de beoordeling, of de verlenging van de huurovereenkomst een doelmatige bevissing van het viswater belemmert en dat de Kamer bij die beoordeling ten onrechte niet heeft betrokken dat in de afgelopen jaren de economische positie van de vennootschap vergaand is aangetast door het verbod om te vissen op aal en wolhandkrab. Ter zitting bij de Afdeling heeft de vennootschap toegelicht dat zij gelet op haar economische positie zelf schriftelijke toestemmingen aan sportvissers wil verlenen.

4.1. Gelet op artikel 33, zesde lid, van de Visserijwet kan de Kamer het verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur van een huurovereenkomst afwijzen, indien de huurovereenkomst geen basis meer vormt voor een, uit visserijkundig oogpunt, verantwoord gebruik van het viswater (Kamerstukken II 1961/62, 6560, nr. 3, blz. 14). Dit betekent dat de Kamer het verzoek afwijst, indien door de voortzetting van de bevissing de visstand in het gebied onaanvaardbaar zou worden aangetast. De plaatselijke omstandigheden ten aanzien van de visstand en de visserij zijn hierbij bepalend. De vennootschap stelt terecht dat het uiteindelijk aan de burgerlijke rechter is te oordelen over het geschil over de uitleg van de huurovereenkomst. Dit laat onverlet dat de vennootschap aannemelijk moet maken dat, gelet op haar economische positie en de visstand, de visserij in het viswater door de vennootschap en de HSV niet kan worden voortgezet op de wijze waarop die in de afgelopen huurperiode is geschied. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vennootschap hierin niet is geslaagd, reeds omdat zij haar economische positie niet met objectieve gegevens heeft gestaafd. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de Kamer ter verzekering van de economische positie en visserijkundige belangen van de vennootschap een meeneemverbod voor sportvissers van snoekbaars aan het besluit van 2 december 2011 heeft verbonden, waardoor de vennootschap haar opbrengsten kan vergroten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vennootschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat aldus haar economische positie en de visserijkundige belangen niet zijn verzekerd. Dat de vennootschap haar opbrengsten kan vergroten, indien zij zelf schriftelijke toestemmingen aan sportvissers kan verlenen, heeft geen betrekking op de visstand en biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat het recht van de HSV om schriftelijke toestemmingen aan sportvissers te verlenen, een doelmatige bevissing van het viswater belemmert. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Kamer in redelijkheid heeft kunnen besluiten de geldigheidsduur van de huurovereenkomst te verlengen.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014

382-721.